(14 minuten leestijd)
Naakt op een lubberende onderbroek na staat hij op de overloop, op een krukje om precies te zijn. Het is bijna twee uur, buiten is het stikdonker, zeker waar hij woont, binnen brandt nog één lamp, recht boven zijn hoofd, een peertje. Het bijbehorende lampenkapje heeft hij de laatste keer dat hij de gloeilamp verving uit zijn handen laten vallen en van de trap af laten stuiteren. De hal lag vol scherven.
Bijna tachtig is hij en dat is hem aan te zien. Zo onder dat peertje zijn alle groeven en rimpels, alle kloven en littekens goed waar te nemen. Zijn lijf draagt de jaarringen aan de buitenkant. Niet dat er iemand is om ze te tellen, hij is al-leen en bezig naar bed te gaan. Zodra hij die stap zet in de richting van de nu nog duistere slaapkamer zal hij ook met een dronken gebaar zijn slip omlaag trekken en op de grond laten vallen, maar eerst drinkt hij zijn glas leeg, het nog half gevulde whiskyglas in zijn linkerhand, met een proostend gebaar naar het lampje opgeheven.
[…]