Haar doorzichtig nachtgewaad ritselt terwijl ze beweegt. Sierlijk strijken haar slanke handen bloed weg met een natte onderjurk. De slanke vrouw dept druppels bloed van de vloer. Ze bekijkt peinzend twee kleine druppels. Langzaam zet ze haar voet op de bloeddruppels en beweegt deze heen en weer, tot er een voetafdruk ontstaat. Daarna wrijft ze haar voetzool zorgvuldig schoon.
Met een nuffig gebaartje zwiept de tengere vrouw haar lange zwarte haren over een
schouder terwijl ze weer overeind gaat staan. Aandachtig neemt ze de schemerdonkere slaapkamer op.
Links staat een kast met ingelegde parelmoeren bloemen en vogels. In een hoek vier kledingdozen op elkaar, een ervan wijkt open en een goudkleurig feestgewaad puilt eruit. Midden in de kamer staat een groot bed, waarop een met bloed besmeurde lichaam ligt.
Het lijk is net zo sierlijk gedrapeerd als een zijden doek onder een verzameling muziekinstrumenten. Een muziekinstrument, een pipa, (Chinese luit) ligt voor het bed. De luit is besmeurd met bloed en de afgerukte snaren krullen nutteloos over de grond.
De vrouw kijkt verschrikt op. De zijwand van de grote slaapkamer is van beschilderd witte doek, met de afbeeldingen van een landschap en talloze dieren erop. Buiten deze kamer danst de flikkering van een olielampje. In de gang loopt een dienaar, gevolgd door iemand anders.
Van buiten klinkt gelach en geroezemoes van het grote gezelschap vol dichters en muzikanten. Zij vieren het feest van de volle maan en de verjaardag van hun gastheer die tegelijk valt. Zachtjes schuift zij schuift een deur open, meteen speelt het blauwe licht van de maan over de vloer. Ze kijkt rond en haast zich daarna naar de dode.
De vrouw haalt zorgvuldig iets uit een beursje aan haar ceintuur en spreidt dat uit op degene die op het bed ligt. ‘Dat zal wel duidelijk zijn,’ mompelt ze. ‘Net als dit.’ Tevreden glimlachend beweegt ze de witte onderjurk vol bloedvlekken heen en weer.
‘Waarom wil je haar dit aandoen?’ Bij het bed staat een man en kijkt haar vol angst aan. Hij omklemt zijn gewonde hand en drukt het tegen zijn borst, daar zit al een grote rode bloedvlek.
‘Wat sta je daar nou, grote sukkel,’ fluistert ze hem boos toe. ‘Help me liever hiermee. Kijk toch wat een troep je ervan hebt gemaakt.’
Voor de jongeman liggen alweer drie grote rode druppels. ‘Mijn hand,’ mompelt hij met trillende stem en doet een stap naar voren. Midden in de druppels en kijkt haar als een angstig kind aan.
‘Kijk toch’, jammerend strekt hij zijn gewonde linkerhand uit en opnieuw sijpelt er bloed op de vloer.
‘Ach jij.’ Geërgerd kijkt ze hem aan. Ze veegt het bloed weg en laat hem zijn schoen optillen om de zool schoon te maken. ‘Wat heb ik aan jou? We hebben dit samen bedacht en nu gedraag je jezelf als een dom kind. Houdt dat bloed toch tegen.’ Opnieuw pletst een bloeddruppel neer en de jongeman begint te snikken.
‘Verdorie!’ Angstig kijkt ze om naar de linnen wand, waarachter opnieuw lamplicht langs zweeft. ‘Stil toch,’ fluistert ze, ‘straks komt er iemand. We moeten hier weg. Kom snel.’
‘Ik moet een dokter, kijk toch wat een verschrikking’. Trillend heft hij zijn linkerhand, waarop diepe striemen zitten die heftig bloedden. Nu ze niet meer tegengehouden worden, drupt het bloed op de grond.
‘Waarom heb je het me ook gezegd te doen,’ klaagt hij.
Ze volgt zijn blik naar de antieke pipa met de losgerukte snaren. ‘Ik zei je om dat ding te vernietigen,’ antwoordt ze schokschouderend. ‘Ik zei je toch niet om de snaren los te rukken? Je had er ook op kunnen trappen’.
‘Op trappen!’ Hij herhaalt het vol afgrijzen. ‘Weet je wel wat het is?’ Met trillende hand wijst hij naar de vernielde pipa. ‘De zingende draak is bijna driehonderd jaar oud en, en’. Hij drukt kreunend zijn hand tegen zijn borst.
‘Het is jouw schuld,’ mokt hij. ‘Ik had nooit naar je moeten luisteren om dit te doen! ‘Straks kan ik nooit meer spelen.’
Opnieuw komen er mensen langs en snel bedekt ze zijn mond met haar vingers.
Na even wachten ziet ze de voorbijgangers net zo onopvallend verdwijnen als ze gekomen zijn. ‘Goed,’ fluistert ze, ‘Je hebt gelijk. We hadden het niet moeten doen.
Ik heb er spijt van’.
‘Echt waar?’ Verbaasd kijkt hij haar aan en zijn handen vouwen zich teder om haar wangen. ‘Je bezit zoveel wijsheid,’ zegt hij treurig. We moeten het opbiechten en aan iedereen uitleggen. Ze zullen het begrijpen en medelijden met ons hebben. Hij is, was een;..’
‘Stil’! Opnieuw bedekt ze zijn mond en trekt haar gezicht weg van zijn handen. Met vertrokken gezicht veegt ze bloed van haar wang.
‘Oh mijn liefste, mijn hand doet zo vreselijke pijn,’ mompelt hij bij haar oor. ‘Wat moet ik, als ik nooit meer kan spelen?’ Weemoedig staart hij naar het vernielde muziekinstrument. Hij laat daarna, met een diepe zucht, zijn hoofd op haar schouder rusten.
Ze wankelt van zijn last, maar laat hem rusten, terwijl ze koesterend over zijn hoofd strijkt. Nauwkeurig let ze erop dat er geen bloed op haar kleren komt. Na even doet ze een stapje achteruit en zwijgend kijken ze elkaar aan. Ze heeft een besluit genomen. ‘Je moet naar een dokter,’ zegt ze teder. Snel veegt ze het bloed van de vloer, daarna wikkelt ze de onderjurk om zijn hand en geeft hem een zetje. ‘We gaan naar een dokter en daarna naar de rechter. Weet je wel, dat rechter Wang hier te gast is? Hij zal naar ons luisteren en alles zal goed komen’.
‘Misschien is heer Wang niet meer hier,’ fluistert hij verschrikt. ‘De rechter wou vroeg naar huis gaan.’
‘Maakt niet uit,’ zegt ze vastberaden. ‘Alles komt goed.’
‘Maar eerst mijn hand,’ smeek hij.
‘Natuurlijk’, knikt ze vriendelijk. ‘Met wat goede zorg zal je hand vast snel herstellen’.
‘Voor het Lotusfeest?’
‘Natuurlijk’, belooft ze met warme stem, grijpt zijn arm en duwt hem naar de terrasdeur.
‘Mijn allerliefste, ze zullen vast begrip voor ons hebben.’ Hij slaat een stevige arm om haar ranke schouders en even kussen ze.
‘Kom nu maar,’ fluistert ze, ‘voor er weer iemand komt’. Een snelle blik van de slanke vrouw naar de ene bloederige voetafdruk op de vloer, laat haar tevreden knikken. Ze volgt haar metgezel en kijkt nog een keer om. Een kleine olielamp brandt met flakkerend licht op een tafeltje naast het bed. Het licht weerkaatst in de geloken ogen van de dode die op het bed ligt. Maar ook in het handvat van de kleine dolk, dat tot aan het gevest in de borst steekt.
Buiten bemerkt men pas dat dit paviljoen bij de rand van een groot meer staat. Op een pier. Verderop zijn meer paviljoens. Daar is een groot feest gaande. Het licht van talloze olielantarens verlicht de donkerelucht en er klink muziek en vrolijk gelach.
De jongeman stapt in een boot en kijkt afwachtend naar haar.
Ze grijpt een van de roeispanen, die op de steiger liggen en kijkt hem strak aan.
‘Geef maar snel,’ fluistert hij, ‘voor er iemand komt.’
‘Wie is dat?’ Verschrikt wijst ze naar iets achter hem.
Angstig kijkt hij om, ‘ik zie niemand mijn lief,’ fluistert hij, ‘ik…’ Na de harde klap van de roeispaan stortte hij als een zoutzak in elkaar.
Snel kijkt ze rond, voor met de roeispaan de boot af te duwen en smijt het naast de dode. Tevreden ziet ze de sterke stroom de boot meevoeren. Ze is veilig. Niemand zal er ooit achter komen, dat zij het is, die de tiran gedood heeft.
Rechter Wang is te gast bij een goede vriend van hem, Wha Loen. Voor deze gelegenheid draagt hij feestkleding. Een bruine kimono met rode draken geborduurd en om het middel een zwarte gordel. Zijn lange haren heeft de rechter in een knot achterop het hoofd, met gouden haarpinnen vastgezet.
De grootste trots van de Chinese magistraat is zijn lange baard, die hem tot de heupen reikt. Hij zucht en ziet, met schuin oog, grijze haren tussen de zwarte.
De ouderdom sluipt eraan.
De machtigste inwoners van de stad zijn door de veel geprezen musicus Wha Loen uitgenodigd in zijn villa. Het prachtig gebouw met witte muren en zwarte dakpannen, staat op een klein eilandje, midden in een groot meer. Rechter Wang is graag gekomen, toen hij de uitnodiging kreeg om het maanfeest te vieren. Het is een verfijnde toevalligheid dat de zestigste verjaardag van de alom bekende kunstenaar op deze dag valt.
Het is zomer. In de zwoele nacht, tussen matflonkerende sterren, prijkt de volle maan. Speciaal voor het maanfeest, word het diner op het terras bij het water gegeven. Op de tafels brandden kleine olielampjes.
Talloze vleermuizen vliegen door de nacht, ze komen op de grote motten af, aangetrokken door het vele licht.
Dienaressen schenken wijn uit kleine zilveren karafjes en er is een keur van verfijnde gerechten. Rechter Wang zit naast apotheker Long met de eerste vrouw van zijn gastheer, Maannacht, aan de andere kant. Ze luisteren naar hun gastheer en andere kunstenaars die gedichten voordragen. Daarbij genieten ze van het prachtige licht van de volle maan, dat het grote meer zwart kleurt.
De avond is nog niet afgelopen, als de kunstenaar heftig opstaat en daarmee menig gesprek ruw afkapt. ‘Vrienden, vergeef me’, zegt Wha Loen luid. ‘Ik voel een lied in me koken. Ik ga naar mijn kamer. Als de goden het me toestaan zal ik het jullie nog voor het ondergaan van de maan laten horen.’
Niemand vind het vreemd, dat de kunstenaar lang wegblijft. Dat hij zelfs niet meer terug komt, nadat de maan ondergegaan is. Het feest is daarmee voorbij. Rechter Wang en de andere gasten staan op. Ze willen de feestzaal net verlaten, als een ijselijke gil tot hen doordringt.
Alle vrolijke gepraat verstomt. In loodzware stilte kijken de gasten elkaar aan.
‘Waar kwam dat vandaan,’ vraagt musicus Thé verbijstert.
Nachtzwaluw, de tweede vrouw van meester Wha Loen wuift wijds met haar waaier en iedereen kijkt haar aan. ‘Een van de meisjes zal geschrokken zijn, misschien van een vleermuis. Neem me niet kwalijk, ik moet erheen. Kom meisjes, vul onze gasten bij.’ Ze wenkt enkele dienaressen met een vriendelijk gebaar naar de lege wijnkommen.
Er klinkt een tweede angstkreet, meteen rept iedereen zich erheen.
Het is rechter Wang duidelijk dat vrouwe Nachtzwaluw precies weet waar de kreet vandaan gekomen is. Ze volgen haar, terwijl de vrouw gehaast een lange gang doorloopt. Ze blijven daarna afwachtend staan, terwijl Nachtzwaluw een schuifdeur opent.
In de slaapkamer ligt een flauw gevallen dienster voor het bed van haar meester. Een tweede dienares probeert de eerste bij te brengen. Ze kijkt hen in tranen aan. ‘Onze heer,’ stamelde ze en wijst naar het bed.
De olielamp beschijnt flakkerend een gruwelijk feit. Wha Loen ligt languit op zijn bed. Hij heeft beide armen wijd uitgespreid. Er is bloed op zijn gezicht en uit zijn borst steekt een dolk.
Nachtzwaluw wendt zich vol afgrijzen af, zen valt op haar knieën. ‘Waar komt die dolk vandaan?’ Met trillende hand wijst ze naar het bed. ‘Wie heeft dat gedaan?’
Rechter Wang moet zich tussen de mensen door wringen om de dode beter te kunnen zien.
Luid jammerend storten Maannacht de eerste en Manestraal, de vierde vrouw van het slachtoffer zich op hun echtgenoot. Iemand anders grist iets van de grond en staat daarna het vernielde muziekinstrument te betreuren.
Het valt de rechter op dat, na haar geschokte woorden, Nachtzwaluw haar dode echtgenoot nauwelijks een blik waardig keurt. Ze bekommert zich vriendelijk om een bijzit die overdreven weeklaagt. Die vrouw kermt het uit, ‘nu wij onze meester verloren hebben. Wie zal er nu voor ons zorgen? Wij, zwakke vrouwen zonder man?’
Het bevalt Rechter Wang niet, dat de vrouw hem diep in de ogen kijkt en haar lichaam zo draait, dat de vorm van haar borsten uitkomt. Ze laat merken, maar al te graag door hem getroost te willen worden.
Rechter Wang wendt zich af, hij heeft een hekel aan overdreven vrouwen.
Zijn aandacht gaat naar een paar kunstenaars. Zij zijn geschokt om de schending van het waardevolle muziekinstrument, dat door talrijke beroemde musici bespeeld is.
Rechter Wang beveelt de mannen woedend dat ze de pipa meteen moeten neerleggen, nadat ze met hun mouwen het bloed er van afveegden. Na zijn boze blikken haasten ze zich te buigen en maken dat ze wegkomen. Helaas heeft het snaarinstrument alle waarde voor onderzoek verloren. Zonder het bloed, met alleen de kapot gerukte stalen snaren, is er geen aanwijzing meer, Rechter Wang kan wel zien dat de vernieling met grote kracht is gebeurd.
Gelukkig zijn Li en Hong, zijn trouwe luitenants nooit ver weg. De twee mannen in stevig harnas, een rode sjaal om hun gespierde halzen komen de kamer binnen gerend. Hong heeft nog geen grijze haar. Zijn knappe gebruinde gezicht staat vriendelijk. Li is jonger en een knappe stoere man in zijn uniform met de benen platen en stalen borstkuras.
Met hun hulp worden de snikkende vrouwen uit de kamer gejaagd. Daarna wordt er een dienaar op uit gestuurd om het leger erbij te halen voor assistentie. ‘Laat niemand het eiland verlaten,’ beveelt de rechter.
Li, zijn tweede luitenant maakt een buiging en loopt snel weg,.
Fronsend neemt de rechter de dode op. Het is of Wha Loen op bed is gaan liggen voor een dutje, maar wat is er daarna gebeurd? De schuifdeur naar het terras stond open, iedereen kon ongestoord in en uitlopen.
De huismeester komt eerbiedig buigend, binnen om te helpen waarmee hij kan. Geschokt neemt de oude magere man in donkergroen gewaad, met grijs haar in een knotje, zijn dode meester op.
‘Vraag apotheker Tang om de lijkschouwing te doen,’ knikt de rechter Hong toe.
Als Hong de kamer verlaat om zijn vraag door te geven, blijft de rechter alleen achter met de huismeester. Huismeester Ming is een tenger man, voor zijn leeftijd nog opvallend lenig, terwijl hij, al diepe buigingen makend zijn bevelen afwacht.
‘Laat meer licht komen,’ beveelt de rechter kortaf.
Wang vindt het vreselijk dat zijn rustige avond is verpest door deze bloederige ochtend. Het lichaam van de dode is besprenkeld met grote druppels bloed.
Er zit bloed op zijn mond en neus in uitgelopen strepen. Wha Loen heeft zo te zien geen wonden, waar komt het bloed dan vandaan?
De dode staart met wijd open ogen naar het plafond. Rechter Wang kan zich in het flauwe licht van de laag brandende olielamp nauwelijks voorstellen hoe de man er voor zijn moordenaar heeft uitgezien. Languit liggend op het bed. De doodssteek is totaal onverwachts gekomen, want de dode heeft een glad gezicht en ook zijn handen liggen er ontspannen bij.
Er komen twee dienaren binnen met olielampen, die ze in verschillende hoeken zetten. De kamer wordt daarmee zo licht als bij dag. Na een diepe buiging verdwijnen de bedienden weer. Huismeester Ming staat geduldig naast de schuifdeur, met zijn handen in elkaar gevouwen.
Rechter Wang’s ogen glijden over de vloer. Hij zoekt de omgeving van het bed af, er moet toch een spoor zijn die de dader aan kan wijzen? Nadat hij om het bed heen gelopen is, ziet hij een bloederige voetafdruk. De kleinheid ervan wijst naar een kind of vrouw, maar waarom is er maar een voetafdruk? Er zijn meerdere vegen op de zwarte vloer, maar niet een heeft de grootte van een voetafdruk. Het lijkt bijna wel of deze afdruk expres is achtergelaten?
Behalve twee kleine bloeddruppels op de rieten mat voor het bed, kan de rechter geen enkel voorwerp vinden die een moordenaar kan aanwijzen.
‘Edelachtbare,’ Hong stapte de kamer binnen. ‘Kapitein Foeng heeft alle medewerking gegeven. We hebben twintig man, onder commando van luitenant Stji.’
‘Prima,’ de rechter strijkt opgelucht over zijn mooie lange baard. Hij nijgt zijn hoofd naar de jonge luitenant. De jongeman in keurig opgepoetst kuras met benen beenkappen, wacht zijn orders af en buigt elegant.
Stji is een slanke man, met verfijnd gezicht en schuinstaande donkere ogen.
Hij draagt zijn helm onder de arm en zijn zwarte uniform met benen platen, ziet er nieuw uit. Rechter Wang weet zeker dat Thé diens uiterste best zal doen om hem te helpen. Daarom glimlacht hij vriendelijk naar hem.
‘Laat je mannen iedereen ondervragen Thé,’ zegt de rechter. ‘Zorg er ook voor dat niemand het eiland zal verlaten.’
‘Zoals u wilt, heer.’ De luitenant verlaat de kamer na een eerbiedige buiging.
‘Haal jij dat er eens uit,’ gebaarde de magistraat naar het moordwapen.
Hong neemt een zijden doek uit zijn mouw. Hij grijpt de dolk beet en spant zich in, maar het staal glijdt soepel uit de borstkas.
‘Dat is vreemd,’ beweegt Hong zijn hand met daarin het wapen, hij weegt het. ‘
Het is een kostbaar antiek stuk, heer.’ Hong legt het moordwapen op de doek. ‘Ziet u hoe lang het lemmet is? Het zat erg diep in zijn lichaam, toch kon ik het er zo uittrekken, alsof zijn vlees nog soepel is.’
‘Precies, dat is vreemd,’ mompelt de rechter en strijkt langzaam over zijn lange baard.
‘Heeft Wha Loen vijanden?’ Rechter Wang kijkt zijn kapitein aan, Hong kijkt vragend naar de huismeester.
‘Oh nee! Hoe kunt u dat denken,’ de huismeester schrikt hiervan en kijkt geschokt.
‘Meester Wha Loen is een verfijnde man, heer.’ De huismeester zucht treurig, ‘hoe kan iemand hem dit toch aandoen.’
‘Inderdaad’, knikt de rechter en wendt zich af van het verstarde lichaam. ‘Meester Wha loen is een kunstenaar,’ knikt de rechter. ‘Hij heeft menig prachtig muziekstuk gemaakt. Mijn 1e vrouw is dol op het lied van de vallende pruimenbloesems.
Mijn dochters kennen een aantal van zijn minneliederen uit het hoofd. Ik verzeker u Ming, ik zal mijn uiterste best doen de dader te vinden en te berechten.’
Li heeft ondertussen staan praten met een soldaat bij de terrasdeur. Hij komt dichterbij, om wat hij gehoord heeft door te vertellen.
Verder lezen? Koop dit deel I voor 4061 x € 0,001 = € 4,06 x 75% (omdat het een feuilleton is)=€ 3,05 + btw € 0,27 + betaalkosten€ 0,30 = € 3,62.
Extra donatie aan de schrijver.