“Schoonheid voor de een is soms het tegendeel voor de ander!” was de verwarrende kop boven een artikel in een populair wetenschappelijk tijdschrift over schoonheidsidealen in verschillende culturen. Edities van dit tijdschrift lagen op een stapeltje in het toilet van een vriendje bij wie ik vroeger regelmatig speelde. Het artikel was onder andere geïllustreerd met foto’s van mannen met peniskokers en getatoeëerde, vooral halfnaakte vrouwen. Op het toilet van mijn vriendje leerde ik dat elke cultuur zijn eigen schoonheidsidealen heeft en dat ze niet per se aangeboren zijn. Wat te denken van de stam met een zwak voor een lange nek. Die werd opgerekt door aan een halssieraad van ringen op gezette tijden een ring toe te voegen. En wat van de cultuur die prat ging op grote onderlippen. Die werden opgerekt door ze om een steeds groter houten schijfje heen te spannen. Grote onderlippen waren als ik het me goed herinner een teken van viriliteit. Mij staan de kop en zijn verwarring bij vanwege de halfnaakte vrouwen.
Goeiebuur deed me denken aan de cultuur van de grote onderlip. Die van hem was aangeboren. Hangend activeerde ie de speekselklieren onder zijn tong waardoor het leek alsof hij ondanks zijn leeftijd chronisch lust had. Met consumptie praten deed ie raar genoeg weer niet. Normaal trof ik hem op de bank in zijn voorkamer. Dan zat ie wezenloos voor zich uit te staren. Het maakte niet uit of de TV aan of uit stond. Zo keek hij nou eenmaal als ik hem op de bank zag zitten. Iemand die alleen wist dat er tekenen van dementie waren vastgesteld, had het wezenloze in zijn blik waarschijnlijk daaraan geweten. Volgens mij is de wezenloze blik inherent aan kijken naar TV. Ook als ie uitstaat. Maar ik trof mijn buurman, ik noem hem Goeiebuur, hij woont een paar straten verderop, ik heb hem leren kennen in de supermarkt bij de fijne vleeswaren, niet op de bank in zijn voorkamer. Dat had dan weer wel aan zijn dementie geweten kunnen worden, dat hij vergeten was dat ik aan het einde van de middag langs zou komen met een natje en een droogje. Hij was nou ook weer niet zo ver heen dat hij zich zo wilde laten kennen. Ik had hem leren kennen als een man die gewoon graag in gedachten verzonken was, een peinzer zoals ik.
Voor de zekerheid keek ik ook door het raampje in zijn voordeur. Aan de gang achter het halletje bevonden zich het toilet en de slaapkamer. Daar zag ik hem staan, aan het einde van de gang, in zijn slaapkamer, in zijn ondergoed. Misschien had hij een van zijn vriendinnen over de vloer. Hij was een van die mensen die op een of andere manier nooit om vrouwelijk gezelschap verlegen zat. En als het uit was, verscheen er op een of andere manier altijd weer een nieuwe vriendin. Matroesjka en romantiek gingen bij hem hand in hand, matroesjka, romantiek en een wellustige onderlip. Even welde de vraag op of ik wel getuige wilde zijn van wat dit samenspel in praktijk betekende, tot de verschijning van twee handen die elkaar geroutineerd blauwe chirurgische handschoenen aandeden. Bij gebrek aan een werkende bel, besloot ik toch maar op de deur te kloppen waarop het gezicht in beeld kwam van een bebrilde, net geknipte leeftijdsgenoot die leek te weten waar hij mee bezig was, medisch gezien dan. Goeiebuur keek met hem mee, herkende me vaag en slofte me o-benig tegemoet. Zijn ondergoed bestond uit een witte katoenen short van een niet al te beste kwaliteit, de rek was er duidelijk uit, en een vergelijkbaar T-shirt uit dezelfde zweetshop. Oudere mensen zijn fysiek vaak ingeteerd. Goeiebuur was geen uitzondering. De huid om zijn benen had veel weg van een stukgewassen maillot.
..
‘Ha, mijn beste, goed dat je er bent, kan je meteen mijn huisarts ontmoeten, kom verder, kom verder.’ Hij liep voor me uit. Het restje stijfheid dat zijn onderbroek nog had was te danken aan een paar ingedroogde remsporen met een aquarelle, lichtbruine kleur. Voordat ik me had kunnen voorstellen aan de jonge arts die mijn voorganger met een injectiespuit in de aanslag stond op te wachten, zei Goeiebuur familiair ‘P, dit is een van mijn favoriete zonen … die mij bij tijd en wijle verblijdt, ik herhaal: bij tijijd en wijijle verblijijdt, wat zeg ik: mijn dagelijkse sleur tegelijk doorbreekt en opluistert met zijn doorluchtige aanwezigheid.’ Bloemrijk was hij van nature, liederlijk als er alcohol in het spel was, maar net als onder invloed leek hij zijn taalgebruik vooral ook in te willen zetten om zichzelf scherp te houden en om zichzelf via zijn gezelschap te laten weten dat hij nog middenin het leven stond. Dat hij mij als een van zijn favoriete zonen introduceerde, was een wens die ik hem niet meer wilde afnemen. Hoewel hij aan twee huwelijken twee liefhebbende dochters en een betreurde, te jong gestorven zoon had overgehouden, wilde hij als het even kon op deze manier zijn sympathie voor mij bezegelen waarop ik vervolgens op een voor hem onbewaakt moment altijd wel duidelijk maakte hoe de vork in de steel zat. ‘Aangenaam. Ik ga uw vader even wat bloed afnemen. Er is een vermoeden van bloedarmoede. Zo gepiept.’ Zo in zijn ondergoed op het randje van zijn bed hield Goeiebuur zijn arm op als de bedachtzame peuter met de wat fors uitgevallen pruillip die hij ooit geweest moest zijn.
‘Ik heb toch altijd ontzettend veel respect voor huisartsen. Moet je nou kijken hoe laat het is. Jij bent maar een van de vele patiënten in zijn praktijk voor wie hij bijna klokje rond beschikbaar moet zijn. En dan heeft hij naast zijn huisbezoeken ook nog zijn spreekuren en al die administratieve rompslomp.’ ‘Nou…’ hoorde ik kreunend vanuit de slaapkamer nadat ik zijn huisarts had uitgelaten die me knipogend toefluisterde dat hij al wel begrepen had dat ik geen echte zoon was, wat hopelijk betekende dat hij iets verhullends aantrok ‘…hij heeft ook een erg aanlokkelijke assistente, mag ik wel zeggen.’ ‘Maar bloedarmoede?’ Hij verscheen in een trainingsbroek met piskreuken in de deuropening en maande me naar de keukentafel. ‘…ik ben af en toe gewoon een beetje licht in mijn hoofd, mijn beste, dat is alles.’
Bij mijn ouders zag ik hetzelfde patroon, dat de fysieke aftakeling ze mentaal over een randje duwde en ze op een gegeven moment geen extra moeite meer wilden doen als die moeite lichamelijke inspanning vergde. Ze leken te denken dat ze met de energie die ze lichamelijk uitspaarden hun tegenwoordigheid van geest verder konden oprekken dan het geval was geweest als de hun nog resterende energie over lichaam en geest verdeeld moest worden. Feit was dat met het hart het hoofd uiteindelijk juist minder geprikkeld werd en de aftakeling juist meer. Zo erg was het met Goeiebuur nog niet gesteld, maar volgens mij was zijn duizeligheid eerder een kwestie van bloedarmoede als in te weinig bloedtoevoer dan van bloedarmoede als in zuurstofarm bloed.
Verder lezen? Dit is deel I van een driedelige feuilleton.
Koop dit deel hier. Kosten € 1,50 + btw € 0,14 + betaalkosten € 0,30 = € 1,94.
Extra donatie aan de schrijver.