Welkom bij ons magazine

Annie


Annie ligt languit op de bank. Haar bruine haren zitten in een pagekopje. Haar blauwe ogen stralen vol geluk, terwijl ze over de groene zwangerschapsjurk met crème stippeltjes strijkt. Ze fluistert, ‘hoe is het met je, mijn kindje?’ In haar buik trappelt namelijk nieuw leven.
De woonkamer heeft roze vloerbedekking. Wit behang en grenen meubels baden in het warme zonlicht dat door het raam schijnt. Merels fluiten vrolijk in de tuin.
Annie ligt heerlijk in het lentezonnetje en kijkt naar het stapeltje brochures van de babywinkel, het kinderpaleis. Ze is zes maanden zwanger. Morgen is het zaterdag en zij en Thomas gaan de inrichting van de babykamer kopen.
Ondanks haar geluk glijden haar ogen naar de kast, waar een foto staat van een zwangere vrouw. Zij heeft de paarse knuffel van een konijntje met lang lijf en slappe oren in haar handen. Mirjam, haar oudere zuster was ook ooit zes maanden zwanger. 16 jaar geleden was ze verdwenen, er is nooit meer iets van haar gehoord.
Annie probeert het vreselijke familiedrama meteen te vergeten. Ze grijpt een folder van de babywinkel en slaat het open. Verheugd kijkt ze naar een grote wieg, het heeft geel kant en een dekentje met de print van konijntjes.
Annie wrijft weer over haar buik. Daar rust het kleine wonder dat zich op een dag zal ontpoppen tot een mooi kindje. Haar kindje.
Al snel is zij zo verdiept in de folder dat ze niet eens de gitzwarte bol opmerkt die ineens in haar woonkamer zweeft. De zacht zoemende bol, zo groot als een tv, slurpt al het zonlicht weg.
Annie kijkt verschrikt op, ze bedekt haar mond als de woonkamer plotsklaps donker wordt. Uit de zwarte bol komen elektrische vonken die met blauwe flikkeringen weerkaatsen op wat ze raken. Een plantenpot barst met een plof uit elkaar, aarde en plantenresten vliegen in het rond.
Annie gilt verschrikt als de aarde haar raakt. Ze ziet de zwarte bol zoemend op haar afkomen! ‘W, wat is dat’, stamelt ze en grijpt naar een kussentje om dat tegen haar gezicht te drukken. Plantenpot na plantenpot spat op de vensterbank uit elkaar.
Het wordt stil. Verbijsterd gluurt ze vanachter het kussentje. De zwarte bol breekt open! Ze ziet er alleen maar gitzwarte duisternis in. De duisternis wijkt open, onverwachts springt er een jongeman in een zwart nauwsluitend pak uit de bol.
Hij heeft een gordel om zijn middel waaraan een touw hangt, dit verdwijnt in de duisternis. Boven zijn hoofd zweeft een kleine rode bol waar elektrische vonken uitschieten.
Nu ze iemand ziet staan, laat Annie het kussentje zakken.
Deze man is nog erg jong, misschien net zestien. Zijn gezicht ziet er aardig uit, hij heeft schouderlange blonde lokken.
‘Kom mee!’ De jongeman roept haar toe. Smekend strekt hij zijn linkerhand naar haar uit. De andere hand drukt hij namelijk tegen de zwarte bol en probeert het daarmee vast te houden, want het bol zweeft zoemend naar links en naar rechts.
‘Alsjeblieft?’ Zijn blauwe ogen kijken haar vol wanhoop aan, ‘we hebben u nodig mevrouw.’ Zijn ogen glijden over haar lichaam en blijven op haar buik rusten. ‘Alsjeblieft, het is maar voor even en u redt onze wereld ermee? Toe, komt u met mij mee?’
Annie drukt het kussentje tegen haar buik. Ze staart met wijd open ogen naar de wonderlijke verschijning van de zwarte bol en de jongeman. Hijgend kijkt hij om naar de bol en daarna haar smekend aan. Zijn uitgestrekte hand trilt.
Meegaan met iemand die ze niet kent? Annie deinst angstig achteruit.
De jongeman begrijpt dat ze bang voor hem is.
‘Er is echt geen gevaar, mevrouw,’ roept hij haar toe. ‘Ik reis vaker met deze bol heen en weer. ‘Er is echt geen gevaar voor u en uw kind, maar we hebben uw hulp nodig. Alstublieft? Ik smeek u, het is maar voor even. Komt u mee met mij?’
Annie begrijpt het niet. Zomaar staat ze op. Zomaar gaat ze naar de jongeman toe en trapt tijdens het lopen op scherven en aarde met haar Spaanse slofjes.
Is het de wanhoop in zijn ogen, de smeekbede dat ze haar nodig hebben?
Of is het dat zijn gezicht haar bekend voorkomt?
Ze pakt zijn hand. Het voelt klam van zweet en hij grijpt meteen haar pols stevig beet. Met de andere hand het touw om zijn middel en geeft er een ruk aan.
Annie voelt zijn armen om haar heen slaan. Verschrikt voelt ze van haar plek getrokken te worden. Zij en de jongeman worden door het touw naar de zwarte bol getrokken. Na een harde ruk verdwijnen ze de duisternis in!
Annie wil gillen, maar een alles omvatte knellende zwartheid perst zich tegen haar aan. Het dringt haar neus en mond binnen en ze snakt naar lucht. Alles wat ze voelt is de stevige houvast van armen om haar middel. Ze voelt zijn wang tegen de hare drukken. Ze huivert van de aanraking van de onbekende jongeman die zich stevig tegen haar aanperst.
Een zwart membraan dat haar gezicht net zo voelbaar omvat als water dat zou doen, verhindert haar om te ademen. Annie wordt bang, ze wil niet in deze enge duisternis zijn. Ze wil terug naar haar veilige huis. Ze probeert haar armen en benen te bewegen. De jongeman van zich af te drukken, maar buiten het zwarte is er een enorme druk. Ze kan niet anders als machteloos, bewegingloos in zijn armen hangen.
Er is geen lucht! Haar hart slaat over, ze kokhalst en beseft dat haar kleine kindje ook lucht nodig heeft. Als zij niet ademt krijgt de baby ook niets.
Met een harde plof barst de zwarte bol uit elkaar. Er is weer lucht. Ze kan weer ademen!
Annie ligt voorover en perst haar vingers in grond. Ze voelt zich totaal lamgeslagen terwijl haar longen lucht naar binnen zuigen. Langzaam komt haar bonkend hart tot rust. Onverwachts klinkt er een keiharde dreun, meteen trilt de grond onder haar!
‘Wat is er gebeurd? Waar ben ik?’ Annie wil opkijken. Ze duikt instinctief in elkaar, als na opnieuw een dreun, aarde op haar neerklettert.
‘Er is iets ontploft?’ Ze opent vol verbazing haar ogen en ziet even nauwelijks iets. Dan begint het tot haar door te dringen op te kijken naar een donkere hemel. Het moet wel nacht zijn. Er is nauwelijks licht. Wel ruikt ze iets, de stank die ontstaat na het afstrijken van een lucifer? Smerige rook die je inademt van een uitgedoofd vuur. Ze voelt ineens ook iets. Naast haar ligt iemand net zo willoos als zij naar lucht te happen. Haar buik doet pijn van het erop liggen. Langzaam rolt Annie op haar rug en ziet gitzwarte wolken overdrijven.
Even ziet ze een glimp van blauwe lucht. Ineens schiet er een gierende windvlaag over, het wordt gevolgd door opnieuw een afgrijselijke explosie.
In de verte klinkt een angstige gil. Weer klettert er aarde op haar neer. Dan ploft er vlak naast haar iets neer. Langzaam voelt ze ernaar en pakt het tussen haar vingers op. Opnieuw een explosie. Ergens, niet zo heel ver weg klinkt een regelmatig klikkend geluid, als het spannen van de haan van een revolver. Daarna is er stilte, drie tellen lang doodse stilte, tot hoog gegier begint. Na opnieuw drie tellen volgt er weer een explosie.

Wat heeft ze toch opgepakt? Verwondert staart ze ernaar. De hand ziet er vredig uit. Tussen haar vingers lijkt het bijna van rubber. Een ding om je bang mee te maken met Halloween, maar er sijpelt bloed uit. De wond waar de pols heeft gezeten is echt. De sterke ijzerhoudende geur van bloed stijgt haar naar het hoofd.
Met een gil van schrik gooit ze de hand weg.
‘Er is geen tijd, kom mee!’ De jongeman die al die tijd naast haar heeft gelegen, gaat overeind zitten. Hij strijkt over zijn voorhoofd en laat een rode veeg achter.
Dat is bloed. Ergens op hem is er een wond.
‘Ben je gewond?’ Ze kijkt hem vragend aan, maar hij kijkt alleen maar zwijgend opzij. Dicht naast de jongeman ligt iets. Ze ziet een stuk rauw vlees wat nauwelijks herkenbaar is, Annie draait zich met een gil vol afgrijzen af.
‘Het spijt me, maar er is geen tijd om het uit te leggen,’ zegt de jongeman en grijpt haar arm beet, ‘kom mee!’
Ze wordt overeind getrokken en samen strompelen ze een helling op. Ze hebben in een bomkrater gelegen, beseft Annie pas als ze eruit klimmen en op de rand rondkijken.
De omgeving is een en al bomkrater. Stukken mens en rode plassen bloed liggen overal! Annie kijkt verbijsterd rond en vraagt zich af hoe ze in deze vreselijke nachtmerrie belandt is. De geur van kruit, rottend vlees en bloed drijft om haar heen nu ze niet meer in de beschermende krater liggen.
‘We moeten daarheen!’ De jongeman wijst naar een zwart gebouw in de verte.
Daar staat een enorme toren van gitzwarte blokken steen.
‘D, daarheen?’ Annie meent te dromen. Hoe kunnen ze van haar vredige huiskamer in een oorlog belandt zijn?

‘Mooi,’ zegt de jonge vreemdeling opgelucht, terwijl hij naar de verte tuurt.
‘Ze zijn aan het herladen. We kunnen op tijd komen voor het weer begint.’
Terwijl hij spreekt kijkt ze hem aan. Weer komt het gevoel op hem te kennen.
Zijn gezicht, die blik in zijn ogen. Voor ze hem kan vragen wie hij is, grijpt hij haar arm beet en begint te lopen. ‘Pas op, zegt de jongeman, het begint zo weer.’
‘Het begint zo weer? Wat begint zo weer?’
Haar stem galmt schril door de krater waar ze instaan.
Achteloos wijst de jongeman achter hem. Annie kijkt om en volgt zijn blik naar achter haar. In de verte ziet ze een tweede zwarte hoge toren.
Zijn hand omklemt haar pols en hij trekt haar mee.
Annie schudt haar hoofd, dit is een droom. Ze moet in slaap gevallen zijn op de bank en zal hopelijk uit snel uit deze vreselijke nachtmerrie ontwaken. Dit kan toch niet waar zijn? De opengereten grond, tientallen brokken en stukjes mens die overal liggen? Ze heeft gisteren nog een aflevering van “Bones” gezien. Droomt ze daar nu van? De vieze zwavelstank die de lucht vervuilt, laat haar kokhalzen en de harde greep van de jongeman om haar pols doet pijn.
Annie struikelt over iets. Ze wil het niet zien, maar kan nauwelijks lichaamsdelen ontwijken die overal liggen. ‘Dit is een massagraf! Ik ben in een massagraf,’ jammert ze.
Annie knijpt huiverend haar ogen dicht. ‘Ik wil wakker worden,’ fluistert ze. ‘Laat mij in godsnaam wakker worden.’ Ze knijpt zelfs in haar wang, maar als ze haar ogen opendoet is er niets veranderd. Ze is nog steeds in dit afgrijselijke smerige landschap.
De jongeman trekt haar ruw mee. ‘We mogen niet stilstaan,’ zegt hij schor. Hij ziet er uitgeput uit en hijgt vermoeid.
Ze dalen af in een diepe bomkrater. Ze gaan langs de hoge steile wand weer omhoog en dalen af naar de volgende krater. Annie strompelt en klautert mee op haar Spaanse pantoffeltjes. Ze probeert te beseffen wat eraan toch de hand is. Net zat ze nog in haar kamer. Ze verheugde zich op het aanschaffen van de babyuitzet en, en nu is ze hier? Maar waar is hier?

Ze blijven stilstaan. Vlak voor hen ligt het lichaam van een jongeman, net als haar gids in nauwsluitend zwart gekleed. Annie trekt haar hand los. ‘Wie ben jij,’ vraagt ze schril. ‘Waar zijn we en, en wat is hier toch aan de hand?’
‘Niet stilstaan!’ Snel grijpt hij haar arm en trekt Annie mee naar diepte van een krater. Daar hurkt hij neer. Het is alsof hij een uit zijn hoofd geleerd versje op zegt, zoals hij afraffelt.
‘Mijn naam is Yenias. Dit is de planeet Tochoe. We zijn een vreedzaam volk, indringers hebben ons overvallen en proberen ons laatste bolwerk te vernietigen. Dan zijn we verloren. Het enige wat ons kan redden is een vrouw die een kind verwacht. Daardoor bezit je krachten die we nodig hebben. Eventjes maar.’
Yenias kijkt Annie hoopvol aan. ‘We hebben je maar eventjes nodig en dan breng ik je terug.’
Annie trekt haar hand terug waarmee ze de grond heeft aangeraakt. Die hand zit vol smerige modder. Ze veegt haar vingers vol walging aan haar jurk schoon.
Als het doordringt wat hij heeft gezegd, haalt ze diep adem. Meteen proeft ze de misselijkmakende lucht van kruit, zwavel, bloed en natte aarde.
‘Maar wat willen jullie dan van mij en van mijn kind?’
Uit het niets begint er weer het gefluit van een gierende raket. Yenias werpt zich tegen haar aan. Hij drukt Annie beschermend tegen de kraterwand terwijl aarde op hen neerklettert. ‘Ze hebben ons gezien,’ is alles wat hij antwoordt. Hij trekt haar omhoog en opnieuw mee, achter zich aan.
‘Ze? Wie ze? Wie hebben ons gezien?’ Annie probeert zich aan die vraag vast te klemmen, terwijl ze meegetrokken werd, maar krijgt geen antwoord. Vol afgrijzen voelt ze smerige modder aan haar gezicht kleven. De modder zit zelfs in haar haren. Ze durft het niet af te vegen.
Omgeven door herrie en woeste windvlagen van ontploffende raketten blijven ze klimmen en afdalen naar de modderige, met bloed en lichaamsdelen doorweekte grote gaten in de grond.
Als een explosie haar door de luchtdruk neerwerpt, weet Annie dat ze niet meer kan. Ergens is ze een pantoffel verloren. Dikke drab kleeft tussen haar tenen.
Vlak voor haar ligt een arm, zomaar een losse arm met het blauw bandje van een horloge om.
‘Ze is dood! Die vrouw is dood!’ Annie schreeuwt het uit. Ze kijkt vol afgrijzen naar de jongeman en ziet hem ineens als haar ontvoerder.
‘Ze zijn allemaal dood.’ Annie klauwt met haar vingers in de grond als een bom zo dicht bij hen ontploft, dat dikke brokken aarde haar raken alsof het stenen zijn! Kermend van de pijn duikt ze in elkaar. Yenias trekt aan haar pols om haar op te laten staan, maar blijft Annie hardnekkig zitten. ‘Breng me terug,’ eist ze, ‘ik verzet geen voet meer!’ Ze voelt op iets hards te zitten en kijkt omlaag. Ze zit op bloederige botten. Vol afgrijzen springt ze op en valt in zijn armen, te geschrokken om te kunnen gillen.
Yenias sleurt haar mee, ze trapt op een voet die er zomaar ligt. Er komt weer dat afgrijselijke gegier aan. Hij duwt haar een krater in. Ze tuimelden omlaag terwijl de bom rakelings achter hen ontploft. Grote bonken modder vliegen door de lucht.
Annie bedekt haar oren terwijl daverende knallen de grond om haar heen vernietigden. De jongeman sleurt haar opnieuw mee. Op handen en voeten, hijgend en jammerend. Trappend op de zoom van haar gescheurde jurk, klautert Annie tussen het ontploffende geweld van krater naar krater. Ze is dankbaar voor de steun van de jonge vreemdeling wiens enige dwang geweest is om tegen haar te zeggen, ‘kom alsjeblieft mee, we hebben je nodig’.
‘Wat heeft me toch bezield om mee te gaan?’ Annie veegt kermend modder van haar gezicht en hapt gierend naar lucht. Terwijl ze op handen en knieën van de ene bomkrater naar de andere kruipen, krijgt de bommenregen geen rust.
Ineens ziet ze door de dikke wolken kruitdamp een groot zwart iets opdoemen. Hierdoor worden ze beschut. Dicht tegen een muur aan, schuiven ze naar veiligheid. Ze hebben de zwarte toren bereikt.
Een stalen deur kiert open en ze wringen zich erdoor naar binnen. Meteen houdt de bomenregen op. ‘Yenias, je hebt er een!’
Annie hoort verbaasd jubelende stemmen om hen heen, een stalen deur sluit met harde klap achter hen.
Vlak naast haar staat iemand. Ze ziet een gerimpeld gezicht en kleine bruine oogjes haar opnemen. Een oeroude man in grijze pij grijnst een gehavend gebit bloot, zijn hoofd is kaal en ziet er daardoor uit als een schedel.
‘Deze is vers,’ zegt de oude man met krakende stem. ‘Ze is prima, jongen, rust wat uit. Met wat geluk hebben we pas over vier dagen een nieuwe nodig.’
‘Mag ik het hebben? Ik wil het hebben.’ De jongeman klinkt als een zeurend kindje, uit een zak wordt iets gehaald en hem toegeduwd.

Nu pas merkt Annie dat er een groepje oude mannen om haar heen dringen.
Ze voelt hun handen haar armen en schouders bevoelen, maar ook haar buik.
Zonder dat ze iets tegen haar zeggen wordt ze meegetrokken naar een grote kamer waarin het verbazend stil is. Alleen de grond trilt na opnieuw een explosie.
Annie word dicht omringd door de oude mannen.
Het zijn er een stuk of vijf en ze dragen allemaal een donkergrijze pij en hun huid heeft bijna dezelfde kleur. De oude mannen zien er zonder uitzonderling uitgeteerd uit, bijna alsof ze heel lang geleden dood zijn gegaan en dat zelf zijn vergeten.
Annie wordt meegetrokken. Ze wordt in een leren stoel gezet. Daar is ze blij mee. Eindelijk even rust, maar voor ze modder van haar gezicht kan strijken of beseffen wat er nu eigenlijk gebeurt, snoeren brede leren banden haar polsen vast aan de leuningen van de stoel.
Op haar zwangere buik wordt een brede leren koker gedrukt, dat wordt ook al vastgemaakt. ‘Niet mijn kindje,’ mompelt ze, maar is te beduusd om echt te protesteren. Ze kan nauwelijks geluid uitbrengen, als ze haar stevig vastbinden. Verschrikt kijkt ze rond.
De oude mannen verdringen zich om haar. Ze gaan naar een grote machine en zijn druk bezig knoppen in te drukken en een handel over te halen. De grote koker die haar mooie ronde buik omvat begrint meteen te bliepen en tikkende geluidjes te maken. De oude mannen knikken elkaar tevreden toe. Er zit een breed snoer aan vast dat naar een ander apparaat leidt.
Nu pas begint ze te protesteren. ‘Maak me los! Laat me gaan! Wie zijn jullie?’
Haar vragen worden genegeerd.
Annie rukt tevergeefs aan de leren banden om haar armen. Ze beseft dat wat de oude mannen allemaal doen vaker gedaan is, zo geroutineerd zijn hun bewegingen. Wat willen ze toch van haar?
Annie staart vol paniek naar de leren koker die haar zwangere buik stevig omvat. Ze ziet een klok met een wijzer, net als een barometer. Daarvan loopt een rode streep langzaam maar zeker naar rechts.
‘We hebben je nodig,’ heeft Yenias gezegd, maar nu begint Annie angst te voelen. Waar precies hebben ze haar voor nodig? Ze zullen haar straks toch nog wel laten gaan?
‘Jammer, binnenkort moeten we weer een lokker geboren laten worden,’ zegt een van de oude mannen. Hij drukt op een aantal knoppen waarna er ergens zwaar gezoem begint. ‘Yenias wordt te zwak.’
Annie kijkt mee met het groepje oude mannen. Ze ziet de blonde jongeman uitgeput in een hoekje liggen. Hij slaapt met een paars stuk speelgoed in zijn armen. Ze kent dat paarse konijn met de lange benen en armen toch?
‘Breng dat weg,’ zegt een oude man. Een andere grijpt iets beet wat naast de stoel lag en sleurt het, moeizaam steunend mee.
Annie kijkt opzij en haar ogen worden groot. Naast haar ligt een zwangere vrouw in een roze gebloemde jurk. De ogen van de vrouw staren levenloos in het niets. Haar lichaam is al net zo uitgeteerd als dat van die afgrijselijke oude mannen.
Oeh, wat is dat? Ze kijkt verschrikt omlaag. De leren buis op haar buik begint te trillen en te vibreren net zoals de zwarte bol had gedaan. In haar buik beweegt haar kind. Het wordt plotsklaps koud in haar lichaam. Machteloos kijkt Annie op en ziet vlak voor haar een luik wegschuiven. Er verschijnt een groot raam voor haar angstige ogen. Door dit raam strekt zich een verlaten landschap uit dat aan de maan doet denken. Er is nergens een boom te zien. Alleen maar opengescheurde aarde vol gaten.
Onder aan het raam beweegt iets, langzaam maar zeker komt er een lange metalen buis tevoorschijn. Het is de loop van een gigantisch kanon waaruit ineens een bol van puur licht spuit. De bol giert door de lucht en komt na drie tellen ergens midden in het woest landschap neer!

Annie gilt panisch als in haar buik haar baby beweegt. Opnieuw schiet eren vurige bol uit de loop.
‘Nee! Hou daarmee op, alstublieft?’ Annie weet niet wat die enge mannen doen, maar dit beschadigd haar kind! Ze kijkt wanhopig rond en ziet achter haar de zwarte elektrische bol zweven. Die bol is vast een tijdmachine, maar zo stevig vastgebonden als ze is, krijgt ze nooit de kans om die te bereiken.
‘Daar,’ een van de oude mannen lacht het uit. Zijn hand wijst naar het raam, naar twee figuurtjes in de verte die hand in hand van krater naar krater klauteren.
‘Zij hebben er ook weer een,’ zegt zijn krakende stem. ‘Schiet ze dood!’
De wreedheid snijdt haar door haar ziel.
Annie voelt haar buik steeds kouder worden terwijl ontploffing na ontploffing klinkt.
‘Nee, niet mijn kindje,’ jammert ze. ‘Red mijn kindje,’ smeekt ze, maar geen van de oude mannen luistert naar haar. Ze verdringen zich voor het raam en joelen triomfantelijk als de vurige bollen de rennende figuurtjes steeds dichter naderen.
De rode streep van de barometer begint naar links te schuiven. Hij is al vier streepjes gezakt en nu zelfs een vijfde streepje!
De oude mannen joelen steeds luider, terwijl de lichtbollen steeds dichter bij de twee figuurtjes komen.
Haar kind krimpt in elkaar en in haar buik wordt het steeds kouder.
[…].


Verder lezen? Koop het hele verhaal hier. Kosten:

Aantal woorden 4893 x € 0,001 =€ 4,89 btw€ 0,44 + betaalkosten € 0,30 = € 5,63

Extra donatie aan de schrijver.

X