Ik was zeven denk ik. Mijn ouders hadden mij van mijn oude basisschool afgehaald omdat ik daar gepest werd. Het was mijn eerste dag op mijn nieuwe school. Ik kwam binnen in groep 4. Ik kreeg een plaats aangewezen naast een jongen, ik wilde liever naast een meisje zitten, maar er was aan mij niet gevraagd waar ik wilde zitten. Schuin achter mij zat een meisje met witte vlekken in haar gezicht. Ik was er door geboeid. Ik keek steeds om, en ondanks de waarschuwingen van de juf, kon ik de neiging om naar haar te kijken niet onderdrukken. Ik hoor de juffrouw nog zeggen: ‘Berend als je niet stopt met kijken ga ik je echt op de gang zetten.’ Ik schrok, keerde me terug en ging door met werken; waar ik toen aan werkte weet ik niet meer. Wel weet ik, dat mijn nieuwsgierigheid zo hoog kwam te zitten dat ik mij toch weer omdraaide en aan het meisje vroeg :’ Wat voor zeep gebruiken jullie thuis? Je hebt zulke rare vlekken.’ Ik werd eerste schooldag op de gang gezet, niet om wat ik zei, maar omdat ik niet naar de juffrouw had geluisterd.
Tijdens het speelkwartier werd mij duidelijk wie haar vriendinnen waren. Ze stonden met z’n vieren om me heen. Wat zij precies tegen mij zeiden weet ik niet meer, wel zie ik het gezicht van juffrouw Anja voor me die vroeg wat er aan de hand was. De meisjes dropen af. Sindsdien vond ik regelmatig stenen in mijn jaszak, modder in mijn capuchon en waren mijn schoenen na de gymlessen verstopt. Het pesten was niet gestopt en ging ook op deze school door. Maar ik ervaarde het niet als pesten. Nadat de jongens hadden gezien dat ik een slachtoffer van de meisjes was geworden, namen zij het stokje over, met name Roemer liet zich gelden. Ik had het gevoel alsof hij op deze kans had zitten wachten. Er ging geen dag voorbij of hij nam me te grazen. Zijn pesterijen waren heel subtiel, zij zorgden ervoor dat ik bij de juf als kluns te boek kwam staat. Hij stootte tegen mijn tafel zodat de inktpot omviel, hij wreef met zijn schoen bij mijn werkplek in het handenarbeidlokaal de verf in de vloer, hij zorgde ervoor dat mijn tekening gescheurd was of maakte mijn tas zoek. Roemer was erg creatief in het verzinnen van pesterijen.
Thuis vertelde ik er niks over. Als mijn moeder vroeg hoe het op school ging, zei ik: ‘Goed.’ Ik wist tenslotte dat ik dit over me zelf had afgeroepen.
De basisschool werd zo geen leuke tijd. Bij de overgang naar groep vijf had ik besloten om terug te vechten. Het bleek een dom besluit. Toen de jongens in de gaten kregen dat ik bereid was voor mijn plek in de klas te vechten, werd ik voortdurend uitgelokt. In deze periode was het vooral de witblonde Michel die ik als opponent tegenover mij trof. Hij probeerde me met woorden en fysiek uit de tent te lokken. Alsof hij had aangevoeld dat ik het kaas niet meer van het brood liet eten, gaf hij mij in de eerste week van het nieuwe schooljaar, terwijl we op de trap liepen, een por in mijn rug. Het in de vakantie genomen besluit terug te slaat, moest uitgevoerd worden. Ik gaf hem een zet, hij viel van de trap en kneusde zijn pols. Ik kreeg straf en hij had een argument om de fysieke strijd met mij aan te gaan. Ik verloor elke confrontatie. Thuis zweeg ik over de blauwe plekken en kneuzingen die ik zo wekelijks opliep.
In groep 8 – de cast voor de eind musical moest worden samengesteld – strandde een poging mij een van de hoofdbijrollen te geven door verzet van anderen. Ik geloof zelfs dat ook een ouder zich hier mee bemoeid had. Ik kreeg de rol van toneelknecht. Ik moest ervoor zorgen dat de benodigde attributen op tijd op de juiste plek op het podium stonden. Ik kreeg daarvoor een heuse stofjas aan, die mij vele maten te groot was. Ik kreeg de kans te laten zien dat ik zo’n verantwoordelijke taak wel aan kon, ware het niet dat dit ook de ultieme gelegenheid van mijn pesters was om elke poging mij me van mijn goede kant te laten zien, onderuit te halen. Dat er attributen verstopt waren, verbaasde mij niet. Tijdens het opbouwen van het toneel hield ik mijn pestkoppen in de gaten en zag ze met de toneelrekwisieten lopen. Ik zag waar de pesters vandaan kwamen en zorgde ervoor dat ik rekwisieten op tijd uit de verstopplek haalde om ze op het juiste moment op het toneel te plaatsen. Hinderlijker was dat ze sommige attributen mee naar het podium namen terwijl ze daar nog niet hoorden en erger was het dat ze ze op een volledig de verkeerde plek neer zetten. Ik kreeg vanuit het publiek wel de lachers op mijn hand, maar de juf was minder gecharmeerd van het overbodig verplaatsen van de decorstukken.
Mijn moeder koos voor mij een middelbare school waar niemand van mijn groep acht naartoe ging. Zij wilde een breuk met het verleden. Hoewel ik haar nooit over de pesterijen verteld had, was mijn gestuntel tijdens de eindmusical bevestiging genoeg om voor een andere dan de gebruikelijke middelbare school te kiezen. Nieuwe ronde nieuwe kansen, was mijn devies. Ik had besloten mij niet meer zo te laten pesten als het laatste jaar op de basisschool was gebeurd. Ik zou bij de eerste de beste poging er met gestrekt been ingaan.
Het schooljaar startte met een kennismakingskamp. Dé gelegenheid om de posities in de klas te bevechten en in te nemen. Er gebeurde niets. Iedereen deed braaf mee aan de kringgesprekken en de opdrachten. Het meest serieus was men bij de kennismaking spelletjes. Ik verveelde me stierlijk. Ik wachtte op het moment dat iemand mij te grazen zou nemen. Het gebeurde niet, niet de eerste dag, niet de tweede dag, niet de derde dag. Het kamp dreigde te eindigen zonder pesterijen. Dit kon niet, er groeide in mij een verlangen de boel eens behoorlijk onderuit te halen. Er kwam op de vierde dag een kans. Een van de klasgenootjes liep met een teil vol afwas naar de afwastent. Ik botste zo hard tegen haar op dat zij de teil uit haar handen liet vallen.
‘Sorry,’ zei ze, ‘heb ik je bezeerd?’
‘Nee tut,’ zei ik provocerend, ‘je moet uitkijken.’
‘Ja, sorry,’ reageerde ze timide, ‘ik zag je niet aankomen lopen.’
Niemand reageerde op onze conversatie, sterker men hielp bij het opruimen van het gebroken servies. Er was een pauze. De jongens gingen voetballen. Ik weet niet meer wie het initiatief hiertoe genomen had, maar alle jongens deden mee. Er werden twee teams van 15 jongens samengesteld – we waren met meerdere klassen op het kamp – . Ik zat in het team met de roze hesjes. Er kwam een quasi opstelling en ik speelde ergens in het midden. Ik heb de hele wedstrijd lopen klieren. Ik schoot de bal met opzet in de voeten van een tegenstander, ik pakte de bal van een medespeler af en gaf een voorzet naar het verkeerde doel en langzaamaan werd er op mij gescholden. Er waren ook jongens bij die het voor mij opnamen, maar de echte fanatiekelingen voorkwamen steeds vaker dat ik aan de bal kwam, pakten de bal zelfs van me af. Uiteindelijk maakte ik geen deel meer uit van het spel. Ondanks dat ik de ergste fanaat een dusdanige doodschop had gegeven dat hij het veld moest verlaten, bleef men aardig tegen mij doen. Tenminste gedurende het kamp. Eenmaal terug op school begonnen de pesterijen en nog subtieler en geniepiger dan op de basisschool. Maar het was mijn kans op revanche. Ik zou geen enkele pesterij ongestraft laten en uiteindelijk zou ik de bink van de klas zijn waar een ieder respect voor zou hebben. Althans dat was het doel.
[…]
Verder lezen? Koop het hele verhaal hier. Kosten € 2.11 + btw € 0,18 + betaalkosten € 0,30 = € 2,29.
Extra donatie aan de schrijver.
Of word abonnee.