Welkom bij ons magazine

De zomer van ’67

Het lunchuur was voorbij. De klanten van Burt’s Tavern – een pub in een zijstraatje van Abbey Road – waren weer naar hun werk gegaan. Het plaatsen van een leeg glas op een dienblad, het aanschuiven van een stoel: dat waren de geluiden die nu de ruimte vulden. Lily ruimde af. Ze was zestien, dochter van de eigenaar, en sprong wel vaker bij.
    Eén bezoeker was in de pub blijven hangen. Aan een tafeltje bij het raam zat hij te schrijven. De man was in de twintig. Zowel zijn gezicht als zijn lichaam was lang en mager. Hij droeg een witte coltrui boven een strakke broek met een geruit patroon, zijn halflange haar was goed in model geknipt: modern en modieus, maar ook veilig en ver van het wilde en onaangepaste dat ouders en autoriteiten provoceerde. Lily kende hem. Roger Cook was stamgast en was bevriend geraakt met haar vader. Roger schreef songs voor popgroepen. Daarmee had hij succes. Vorig jaar had hij zelf een single uitgebracht. Dat had hem een paar televisieoptredens opgeleverd.
    Ze dacht: hij zit daar aan die tafel vast aan een nieuw liedje te werken. Zonder haar bezigheden te onderbreken volgde ze met haar ogen hoe hij naar de jukebox liep. Ze wist wat hij zou kiezen. En ja hoor, daar was het orgeltje van A whiter shade of pale. Vorige week had Roger uitgeroepen dat met dát nummer de zomer was aangebroken. De zomer van ’67, de zomer van de verbeelding, de ‘summer of love’.
    Ze hield van de liedjes die hij schreef. Hij was anders dan de anderen die op een steenworp afstand van hier, in de studio’s van EMI, de ene hit na de andere afleverden. De anderen schreven accoorden, woorden waren bijzaak. Hun teksten waren afgesleten na één keer luisteren. Wat Roger schreef bleef hangen, vond ze. Het was zoals ze hem laatst zelf had horen zeggen: ‘met mijn beste nummers geef ik iets mee aan de meisjes van zestien die op zoek zijn naar meer dan scharrelen in het donker.’
   Twee jaar geleden had ze hem hier voor het eerst gezien. In haar herinnering was het de warmste dag van het jaar geweest. Boven Londen hing een diepgrijze lucht, voorbode van zware onweersbuien. Het was benauwd, alles plakte. Haar vader was ziek, die dag, dus stond ze met haar moeder achter de bar.
    Achterin, in een nevel van nicotine, zaten drie verlopen vetkuiven. Lily bracht hen het zoveelste rondje. Bij het legen van de overvolle asbak riep één van hen haar toe: “Nog wat verder voorover, schatje, dan kunnen we beter zien hoe groot ze zijn.” Lily deed alsof ze het vunzige verzoek niet hoorde, zette een schone asbak in hun midden en nam de lege glazen in. Haar ogen fixeerden zich ondertussen op de aangrenzende tafel, tussen de leren jacks door keek ze naar een man, zomaar een man, een donkerbruine vlek die als rustpunt diende.
    Daarmee was ze nog niet van hen af. De op het oog oudste van het drietal tikte haar demonstratief van achteren aan, floot tussen het restant van zijn tanden en riep iets van ‘billen die willen’ het kringetje in. Een vet gelach van zijn makkers. Maar ook het sein om in actie te komen voor de man met het donkerbruine corduroy jasje die aan het buurtafeltje zat. Hij schoot overeind, pakte de dronkelap stevig in de kraag – zo onverwacht, dat deze van zijn stoel tuimelde. Even dacht Lily dat er een vechtpartij zou uitbreken, maar andere bezoekers hielden de partijen uit elkaar.
    De man die haar te hulp was geschoten liep mee naar de toog. Ze had hem nog niet eerder gezien in Burt’s Tavern. Dat kon kloppen, zei Roger, hij was een paar weken eerder naar Londen verhuisd. En zij? Ah, de dochter van de baas. Hij had meteen doorgehad dat zij niets moest hebben van die dronken lui. Zelf was hij ook niet in een uitgelaten stemming – zijn vriendin had het uitgemaakt. Haar vriend ook! Haar eerste vriendje.
   “You need some sympathy, well so do I,” concludeerde hij.
   Ze herkende die regel uit een popsong van dat moment. “Fortunes, You’ve got your troubles,” zei ze.
   Roger knikte, en voegde er zonder stemverheffing aan toe: “Heb ik geschreven…”
   Buiten barstte het noodweer los, binnen luisterde ze naar Roger.
   “Vanmorgen nog,” ging hij door, “toen de zon zo uitbundig scheen, dacht ik: hoe is het toch mogelijk dat de wereld straalt, terwijl mijn vriendin bij mij is weggegaan…”
   Het was alsof hij beter dan haar ouders, haar vriendinnen, begreep wat het was om iemand kwijt te raken. Een donderslag overstemde het geroezemoes. Samen hadden ze gekeken hoe de regen kletterde tegen de ruiten.
   
   Roger luisterde naar de muziek die uit de jukebox kwam: ‘…and although my eyes were open, they might just as well be closed…’. Mooie, poëtische zinnen schreven die lui van Procol Harum, en het verkocht nog ook! Ja, zúlke woorden zocht hij bij zijn muziek. Nog een keer? Van het raamtafeltje liep hij naar de wurlitzer. Door de openstaande tussendeur zag hij Lily die in de keuken bezig was. Hij drukte de toetsen in – daar was A whiter shade of pale weer -, bleef naast de jukebox staan, zijn hoofd gedraaid in de richting van de keuken. Haar gebaren hadden gratie, zelfs bij het afwassen. Met haar bloemetjesrok die tot de grond reikte, een fel gekleurd hesje van zijde, kralenkettingen om haar hals en linten in het haar deed Lily hem denken aan een figuur uit een sprookjesboek. Tegelijkertijd had haar verschijning iets hips, iets van deze tijd: flower power, India, Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band.
    Toen ze opkeek en naar hem zwaaide, complimenteerde Roger haar: “Mooie rok, Lily.”
   “Dank je,” reageerde ze opgewekt, “zelfgemaakt!”
   “Zo!”, zei hij met bewondering.
   “Ach, het moet wel. In de winkels is alles mini.” Ze hing de droogdoek weg en kwam naar de bar. “Kan ik je nog iets inschenken?”
   Hij bestelde een ale. Hij zag hoe ze aandachtig met haar ogen het peil van het bier volgde tot de vloeistof de rand van de pul had bereikt. Je hebt mooie ogen, dacht hij, niet voor het eerst. Make-up: zou ze die ooit gaan gebruiken? Want ook zonder hulpmiddelen vielen haar ogen op.
    Sinds kort wist hij dat ze met die ogen zag wat voor anderen verborgen bleef. Het was begonnen met een gesprek over LSD. “Burt,” had hij zich tegenover Lily’s vader laten ontvallen, “misschien helpt LSD mij artistieke teksten te schrijven. ‘It opened my eyes,’ beweerde Paul McCartney laatst, weet je nog. Bij de Beatles werkt het. Kijk maar naar Strawberry Fields Forever.”
   “Man, je bent gek,” had Burt gewaarschuwd. “Dat spul deugt niet. Ze zeggen dat het nog verslavend is ook.”
   “Moet jij nodig zeggen! Ga je zeker ook stoppen met de verkoop van alcohol?”
   Toen had Burt het over een andere boeg gegooid. “Je hebt helemaal geen drugs nodig om iets bijzonders te zien. Vraag maar eens aan mijn dochter.”
   Roger hád het haar gevraagd.
   “Alles wat ik nodig heb,” had ze geantwoord “is een foto en een sterrenbeeld.” Zijn belangstelling onmiddellijk terugbetalend: “Jouw foto bijvoorbeeld…”
   Ze had zijn foto op tafel gelegd, de details in zich opgenomen, haar vingers er boven uitgespreid, de ogen gesloten. “Ik zie een snelstromende beek. Goud van kleur. Langs de oevers staan mensen met emmertjes, ze scheppen goud uit de beek. Bij de vijfde waterval verdwijnt het water in de grond en valt de bedding droog.” Lily had hem de sleutel gegeven: nú had hij als songwriter succes, iedereen klopte bij hem aan; over vijf jaar zou de stroom hits zijn opgedroogd.
   “En dan?” had hij bezorgd gevraagd. “Wat zie je dan?” Hij vermoedde dat zo’n snel einde aan zijn succes het recept was voor een hoop ellende.
   “Bij die drooggevallen beek bouwt een man een huis. Die man, dat ben jij. Ik zie ook een vrouw, een baby en een wijze oude cyperse kat.”
   Die vrouw ben jij, schoot door hem heen. Onzin, ze was zestien. Toch veel te jong voor hem?
   
   Zulke ogen had ze dus. Diepe, sprekende ogen. Hij hield zijn blik op haar gericht toen hij het bierglas aan zijn lippen zette en haar een heilwens toemompelde. Uit zijn binnenzak haalde hij een brief te voorschijn. Op de envelop zat een Nederlandse postzegel.
   “Fanmail uit Holland,” lichtte Roger toe. “Een brief van een meisje van zestien. Jouw wereld.”
    Het was niet de herkomst van de brief of de tekst, maar het was de foto geweest die indruk op hem had gemaakt. Weinig fans stuurden hem een foto, de meesten vróegen er een. En de foto’s die hij kreeg, waren van grietjes die meenden dat ze het uiterlijk hadden waar elke man op moest vallen: sexy, ordinair. Háár gezicht had nog het ongerepte, het onschuldige van een middeleeuwse madonna. Dit meisje uit Holland stond aan de vooravond van de verandering, op de drempel van het avontuur. Nog waren de haren braaf in model gekamd. Nog droeg ze een jurk die mooi was maar gedateerd. Nog keek ze kuis de camera in. Bloem in de knop. Het ongeopende fascineerde Roger.
    Hij had gezien dat het niet zo maar een kiekje was. Hier was een beroepsfotograaf aan het werk geweest. Deze kwaliteit voedde de gedachte dat het om een bijzonder meisje ging. Roger associeerde de foto met afbeeldingen uit biografieën van filmsterren: zo’n jeugdportret van vóór de eerste screentest.
   “Een brief in het Nederlands?” vroeg Lily.
   “Nee, in het Engels. Een soort kinder-Engels. Lees maar. Ik wist trouwens niet dat ik fans in Holland had. Lovers of the world unite is alleen hier een hit geweest.”
   Hij gaf haar de foto. “Kan je je truc nog eens doen?”
    Lily knikte. Voor haar was het alsof foto’s twee lagen hadden. Dat wat ze zag en dat wat ze voelde. Tenminste – zo had ze ontdekt – wanneer het sterrenbeeld verwant was aan haar eigen vissenteken. Roger was een kreeft. En dit meisje? “Weet je haar sterrenbeeld?” vroeg ze.
   “Nee, dat schrijft ze niet, geloof ik. Hier, kijk maar even.”
    Ze las de brief. Het meisje schreef dat You’ve got your troubles in de zomer van ’65 haar lievelingsnummer was geweest. Vorig jaar had ze Lovers of the world unite op de radio gehoord, was onmiddellijk naar de platenzaak gerend, had de plaat besteld en ’m daarna maandenlang gedraaid en gezongen. Nu had ze ergens gelezen dat Roger Cook de auteur was van beide nummers. Ook zijn laatste single vond ze heel mooi, met zo’n regel als ‘How can the world look quite so fine, with you gone, girl?’ Mooi, maar ook een beetje triest. Ze had de brief afgesloten met een PS. Lily las het zinnetje hardop. ‘Het wordt nu zomer. Word maar weer verliefd en schrijf een vrolijk liedje.’ Woorden van een meisje uit Nederland, maar ze hoorde haar eigen stem.
   “Wat vind je ervan?” vroeg Roger.
   “Heel gek, die laatste regel, het is alsof ik ‘m zelf geschreven heb!” En ze dacht: met het sterrenteken van de briefschrijfster zit het wel goed. Ze spreidde haar hand uit over de afbeelding van het meisje en sloot de ogen. Haar handpalm begon te tintelen. Beelden verschenen in haar hoofd. Met de gespreide hand maakte ze kleine bewegingen, alsof haar vingers vleugels waren.
    Ze verbeeldde zich dat ze vloog. Boven een dorpje in een vlak land met veel bos. Daar fietste het meisje, het meisje van de foto, een sporttas onder de snelbinders en een tennisracket in de klem aan de voorvork van de fiets. Even later stond ze op het gravel. Elegant bewoog ze over de baan, een ketting met een crucifix danste om haar hals en weerkaatste het zonlicht. Maar niemand die het zag. Ze speelde op de verste baan, uit het zicht van het clubhuis met het rieten dak en het terras waarop tuinstoelen stonden die bespannen waren met gele en met rode plastic koorden. Daar ging ze weer, op de fiets terug naar huis. Aan een bureautje zat ze, gebogen over een boek met Engelse thema’s. De transistorradio stond afgesteld op Wonderful Radio London. Het nummer heette She’s leaving home en was van Roger Cook. Naast het schoolboek lag een tijdschrift, opengeslagen op een pagina met foto’s van kleding uit Carnaby Street. Het meisje leek weg te dromen. Plotseling sloeg ze haar ogen op, en was het alsof ze elkaar aankeken door het raam en een gesprek begonnen. ‘Moet ik alcohol gaan meedrinken?’ Lily schudde haar hoofd. ‘Nee, blijf maar bij cola.’ ‘Sigaret?’ ‘Ja, maar niet te veel want dan krijg je van die nicotinevingers. En niet inhaleren.’ ‘Heb je verder nog tips?’ ‘Je hebt sprekende ogen en lange wimpers. Accentueer ze en doe een beetje waterstofperoxyde door je haar.’ ‘En Roger?’ ‘Zet hem uit je hoofd,’ zei Lily. Maar het meisje schudde van nee. ‘Hij reist met me mee, zijn stem spreekt tot mij als hij zingt. Ik hoor het vanaf de eerste regel: ‘Wednesday morning at nine o’ clock when the day begins…’. Toen stond het meisje op, liep een andere kamer in, pakte eyeliner en mascara en bekeek het resultaat in de spiegel.
   
   ***
   
   Het was de week waarin veel veranderde. Maandag, op weg naar het St. Janslyceum, was er ogenschijnlijk nog niets gebeurd. Ze kende de namen van de jongens die haar passeerden op Puch of Tomos, maar wie zíj was wisten de jongens niet. Ze neuriede het liedje dat ze gisteren op de radio had gehoord. Ze kende She’s leaving home van de Sgt. Pepper-LP. Maar de Britse piratenzender had de versie gedraaid van Roger Cook, haar Roger. Vorige week had zij zomaar een briefje naar zijn platenmaatschappij gestuurd en hem gevraagd een vrolijk liedje te maken. Dat werd hoog tijd. Want wat moest ze nou met deze cover van de Beatles, nota bene het droevigste nummer van de hele LP. Zou hij terugschrijven? Meestal kreeg je een foto met een handtekening en een voorgedrukte tekst, had ze begrepen. Zo was het haar beste vriendin Annet vergaan, toen ze Alan Price geschreven had, een brief met een knappe tekening die de tekst van The house that Jack built uitbeeldde: de tekens van de dierenriem, koning Salomon en een heleboel dode insecten – for I killed all the flies in the State of Tennessee.
   
   Dinsdagmiddag ging ze naar de tennisbaan. Deze week vonden de clubkampioenschappen plaats. In de vorige edities was ze nooit verder gekomen dan de eerste ronde. Volgens Annet maakten ze dit jaar een goede kans in het dubbelspel. Daarom had ze zich nog één keer laten overhalen. In de eerste ronde moesten ze om half vijf aantreden tegen een competitiekoppel. Annet had op haar ingepraat: ‘ik heb ze vorige week zien spelen, we kunnen ze hebben.’ Vanaf de eerste bal ging het fantastisch. Met haar forehand joeg ze de ballen snoeihard over de baan en Annet maakte aan het net veel af. Eén van de tegenstanders klaagde na afloop over een onwillige schouder, maar dat deed niet af aan een ongekend overwinningsgevoel. Zomaar stond daar nu ‘7-5 6-1’ achter hun namen op de wedstrijdschema’s die binnen in het clubhuis hingen en waar alle deelnemers een blik op wierpen. Annet kenden ze wel, haar ouders waren ook lid, maar wie was dat andere meisje? De oude heer Schweigman, clubkampioen in de jaren twintig en nestor van de club, had de wedstrijd vanaf het terras gevolgd. Hij sprak haar aan toen ze zich verkleed had en naar de uitgang liep. “Je hebt een mooie slag, je kan het nog ver brengen! Ik kan me niet herinneren dat ik je eerder heb zien spelen. Hoe heet je?” José bloosde van het compliment.
   
   Woensdag ging José voor het eerst met make-up de deur uit. De make-up van haar oudere zus. Die avond bezocht ze met een groep klasgenoten een toneelstuk uit de serie culturele avonden waar je als scholier gratis heen kon. In de pauze ging het pakje Mantano de kring rond en nam ook José er een uit. Een paar trekjes, het was haar allereerste sigaret. Ze had gehoord dat die niet zou smaken en ze was gewaarschuwd tegen inhaleren. Waar het om ging was dat ze de sigaret goed vasthield. Ze acteerde de houding. Bart, schrijver van het schoolcabaret, bakkebaarden en twee jaar ouder dan zij, richtte zich tot haar met een opmerking over het decor van het tweede bedrijf. Had hij ooit eerder notie van haar genomen?
   
   Donderdag was de eerste van een reeks mooie dagen. Ze experimenteerde met waterstofperoxyde. Als haar moeder de lichtere tint zou opmerken, zou ze wijzen op de werking van het zonlicht. Samen met Annet kwam ze een ronde verder in het dubbelspel. Ze stonden in de finale!
   
   Toen ze vrijdag uit school kwam lag er een brief voor haar uit Engeland. Een echte brief, handgeschreven; geen stenciltje van de platenmaatschappij. Ja, ze had gelijk, schreef hij. Ten storeys high stond voor liefdesverdriet en She’s leaving home was ook niet bepaald een vrolijk nummer. Hij had de afgelopen maanden geprobeerd iets te schrijven over leven in liefde en harmonie, maar het was niet gelukt om van melodie en tekst een geheel te maken. Misschien moest hij zich verplaatsen in jonge mensen, zoals Lily, de dochter van de baas van zijn stamkroeg. Dat meisje geloofde nog in onvoorwaardelijke liefde, zij had nog dromen en idealen. Als slotregel – ze kon haar ogen bijna niet geloven – schreef Roger dat hij uitkeek naar een volgende brief van haar, en dat hij een kaartje zou sturen voor een optreden als hij in Nederland zou zijn. Ja, het stond er echt: een kaartje voor een optreden. Het wond haar op zoals een kind dat nog in Sinterklaas gelooft en bij het opstaan het gevraagde speelgoed in haar schoen vindt.
   
   Zaterdagmiddag, na school, kwam Annet haar ophalen. Aan de rand van het dorp, op tien minuten fietsen van huis, lag een bosmeer met duikplank, badmeesterhuisje, kleedhokjes, een terras en een bewaakte fietsenstalling. Het halve dorp ging er zwemmen, en op mooie dagen kwam je de stad er zelfs tegen. Het was een echte zomerdag, dus het was stampvol die middag. Na een duik en een rondje zwemmen gingen ze een cola halen en vonden zowaar twee vrije stoelen op het terras. Nauwelijks waren ze gaan zitten – hippe zonnebril op – of José werd aangesproken door een jongen, met wie ze op de lagere school had gezeten.
   “Hé José, lang niet gezien! Sigaret?”
   Eer ze het goed en wel besefte had ze er één in haar mond.
   Tot Annet zei hij: “Jij ook?” En weer tot José: “Zeg, ga je vanavond mee naar de Odyssee?”
   De Odyssee was een kroeg in de stad, een verzamelpunt voor nozems en artistiekelingen. José was er nog nooit geweest. Maar de klank kende ze. Spannend! Hoe heette hij ook al weer? In die paar seconden bedenktijd zei Annet iets over de finale van morgen. Ja, natuurlijk, dat ging nu voor.
   
   Een week later stond er in het verenigingsblad een nabeschouwing van de clubkampioenschappen. De voorzitter schreef: ‘Welke partij zou nu speciale vermelding verdienen? Het is moeilijk een keuze te doen, maar misschien mag hier gememoreerd worden de finale van het damesdubbel B waarbij een leeftijdsverschil van honderd jaar bestond. Naarmate de partij vorderde, verzamelden zich steeds meer clubleden rond de baan waar oud en jong de strijd aangingen, routine tegen snelheid, list tegen onbesuisdheid, beproefde spelpatronen tegen spontane uithalen, mode van toen tegen mode van straks, grijs tegen geblondeerd…’ José las de passage en genoot. Haar finale!
   
   ***
   
   Op uitnodiging van Rogers platenmaatschappij mocht José bij de televisieopname voor het programma ‘Fanclub’ zijn. Koud en kaal was de Hilversumse televisiestudio, hard het licht, leeg de ruimte. Ze kreeg een plaatsje toegewezen in de hoek, met koffie in een kartonnen bekertje en een koekje in cellofaan. Roger zou zo optreden. Maar eerst was het de beurt aan een beatgroep uit Volendam, met hun eerste hitsingle What a crazy life. Een van de gitaristen keek onder het spelen een paar keer nadrukkelijk in haar richting. Ze droeg wat ‘in’ was: een witte maillot, een zomerjurkje met kleuren die pijn deden aan het oog, grote witte oorringen.
    Na afloop van het liedje liep de gitarist naar haar toe.
   “Are you English?”
   “Nee zeg,” zei José, “ik kom uit Brabant.”
   “Maar je kleedt je alsof je in Londen woont.”
   “Deze jurk heb ik gewoon in Amsterdam gekocht. In een boetiekje in de Kinkerstraat. Ze zeggen daar dat ze even hippe spullen verkopen als in Carnaby Street.”
   “Kom je voor ons?” vroeg hij hoopvol.
   “Nee,” antwoordde José, “voor Roger Cook. Ik ben een fan van hem. Ik heb hem een brief geschreven en toen heeft hij mij uitgenodigd.”
   “Ik ken Roger. Hij heeft onze eerste hit geschreven, dat nummer dat we net speelden. Onze nieuwste is ook van hem. Gaan we zo spelen. Luister, zo klinkt het.”
   De gitarist pakte zijn instrument, speelde een paar accoorden en zong iets van ‘Sure he’s a cat, nobody’s gonna argue with that’. Wat het betekende begreep José niet, maar het rijmde en het refrein klonk vrolijk. Zou het weer beter gaan met Roger?
   De Volendammer draaide een shagje voor haar en stak er zelf ook een op.
   “Waar zit je op school?”
   José noemde de naam van de stad en de heilige naar wie de school was vernoemd.
   “We kunnen wel regelen dat we op je school komen spelen.”
    Maar daar was José niet voor gekomen. Haar ogen zagen Roger een plaatsje zoeken tussen kubussen en andere geometrische vormen die het decor vormden van het tienerprogramma. Hij was lang en mager. Hoge jukbeenderen en smalle, haast aziatische ogen markeerden zijn gezicht. In navolging van de Sgt. Pepperlook van de Beatles was er op zijn gezicht een snor verschenen. Dit was hem nu. Dit was hem echt. Hij was ouder dan zij had vermoed. Ze was blij dat ze nu make-up gebruikte en sigaretten rookte.
    José hoorde een bekend intro. Ze keek over de schouder van de Volendammer de bühne op, maar zag niemand op een instrument spelen. Hij merkte de verbaasde blik op en legde uit: “Ze draaien nu gewoon de plaat, en dan mag Roger een beetje met zijn mond bewegen alsof hij echt zingt. Playback heet dat. Er komt geen muzikant aan te pas. Da’s te duur.”
    Ze zag hoe Roger zijn mimiek vakkundig aanpaste aan de muziek en aan het denkbeeldige publiek dat hem volgende week op de Nederlandse televisie zou zien. De slotaccoorden van She’s leaving home stierven weg. Er volgde een tweede nummer. Toen hij uitgezongen was stelde de vrouw die het programma presenteerde, hem een paar beleefd-obligate vragen, in de trant van ‘is dit je eerste bezoek aan Holland?’ José had haar toeschouwerspositie verlaten. Zodra Roger vrij was, liep ze op hem toe. “Jij moet José zijn.”
   
   Ze was spannender dan op de foto.
    Voor sex en mooie meiden was Roger de muziek niet ingegaan. Spelen in een band was een aangename manier om na zijn schooltijd wat bij te verdienen. Af en toe schreef hij iets voor die band. Op een dag componeerde hij een nummer voor een bevriende beatgroep. Dat werd tot ieders verbazing een ‘local break-out’. Een maand later stond You’ve got your troubles in de Britse top tien. Twee jaar later was hij nog steeds niet helemaal gewend aan het plotselinge succes. Onwennig stond hij tegenover deze Nederlandse fan die zich vandaag voor hem had opgemaakt, een minirok droeg en slanke benen liet zien. Veel spannender dan op de foto. Vergeten was dat hij gevallen was voor het meisje van de foto. Voor hem stond een ander. Die hem aantrok op een andere manier.
    Hij vroeg wat ze wilde drinken. Zij koos voor cola.
   “Je ziet er leuk uit!”
   Terwijl hij het zei, besefte hij dat het een dooddoener was.
   Het meisje kleurde even, maar ze liet zich niet van de wijs brengen en vroeg hem wat over zijn muziek.
   “Goed dat je weer iets vrolijks hebt geschreven.”
   “Je bedoelt…” Hij brak zijn zin af, want hij had geen flauw idee wat zij bedoelde.
   “Die Hollander, die daar,” legde ze uit, met een gebaar naar de gitarist met wie ze had gesproken, “heeft een stukje van Sure he’s a cat voorgespeeld. Klonk goed! Ik weet alleen niet waar het over gaat. Toch niet echt over katten?”
   Roger keek meer dan hij luisterde. Met eyeliner had het meisje haar ogen zwart omrand, met een streepje vanuit de ooghoeken in de richting van haar oren, à la Cleopatra. De vormen van haar lichaam, als het colaflesje dat ze leegschonk. Ze had geschreven dat ze zestien was. Dat was een paar maanden geleden. Nu was ze vast zeventien. Zo op het oog kon ze ook achttien zijn.
   “Coca Cola girl”, zei hij. Dat klonk beter dan het cliché van zo-even.
   “Een mooie titel voor een liedje,” reageerde José.
   “Een schitterende titel!” riep hij enthousiast uit. “Die moet ik onthouden. En als het wat wordt, – als het een plaat wordt, draag ik ’m aan jou op!”
   Roger bood haar een sigaret aan. Een routinegebaar. Toch voelde hij spanning terwijl hij haar een vuurtje gaf. Zijn handen dichtbij haar gezicht, haar ogen geconcentreerd op zijn handen. Zichtbaar genietend nam ze haar eerste trekje.
   Hij wilde wel wat met haar. Met de taxi naar Amsterdam, daar wat eten, dan naar een dancing…
   
   Toen José in de televisiestudio op Roger Cook toeliep, maar hij in gesprek was met de presentatrice, vroeg ze zich af wat ze hem als eerste zou vragen. Ze wilde meer van zijn muziek en zijn teksten weten. Schreef hij eerst de melodie en dan de woorden? Of ging het juist andersom?
    Oog in oog met hem vroeg ze naar de betekenis van Sure he’s a cat.
   “Het gaat toch niet over katten?”
    Hij gaf haar een sigaret en boog zich naar haar toe met zijn aansteker. José rook zijn lichaamsgeur. Ze nam een flinke trek aan de sigaret. De rook blies ze tussen hen in, om de zweetlucht te neutraliseren. Het hielp een beetje, maar niet genoeg. Het was de lucht van haar geschiedenisleraar. De man die dagen achtereen hetzelfde overhemd droeg. Die haar vorige maand na de les bij zich had geroepen. Hij had een boek meegenomen over de schilder Kees van Dongen. Omdat ze gezegd had dat ze zijn portretten zo mooi vond. Samen bladerden ze door het boek. Aardig dat hij het had meegebracht. Jammer dat hij zo stonk. Veel naakten trouwens. Ze was gaan verzitten. Door die beweging was het schouderbandje van haar zomerjurk omlaag gegleden. Ze voelde de blik van de leraar op haar blote schouder, op de rest van haar lichaam, door haar kleren heen. Ze schoof het bandje terug. Keek hem recht in de ogen. Haast demonische ogen.
    Achter Rogers ogen ging geen duivel schuil. Maar de magie was gebroken. Roger was de vragende partij geworden.
   “Zal ik een taxi bellen? Dan gaan we naar Amsterdam en praten we verder. Iets eten, en dan naar een dancing…”
   Nog meer transpiratie! Nog dichter tegen zijn lichaam aan.
   “Nee, ik ga niet met je mee.” Pats. Het ‘nee’ kwam er overtuigend uit. Alsof hij de fan was, zij de ster. “Als ik mijn cola op heb, ga ik naar het station.”
   In de bus had ze er al spijt van. Misschien was die zweetlucht eenmalig – één dag zijn deodorant vergeten. Ze had hem nog zoveel willen vragen. Roger Cook!
   
   ***
   
   De stewardess aan boord van het vliegtuig dat hem terugbracht naar Londen, had het accent van Rogers geboortestreek. Dat en één, twee biertjes dompelden hem in de sfeer van het schoolfeest. Onder de trap stond Samantha. Ze straalde als nooit tevoren. Hij had gevraagd of ze met hem wilde dansen. Nee, had ze gezegd, ik kan niet dansen. Toen het feest ten einde liep, de band een pakkend slotnummer inzette, bevond Roger zich aan de kant, als wrakhout langs de vloedlijn. Samantha stond midden op de dansvloer. Ze zwaaide met haar armen, haar benen schoten naar links en rechts, het bekken schoof op het ritme van de twistmuziek. Geblondeerde haren plakten op het voorhoofd, de make-up rond haar ogen was uitgelopen. Toen en nu een zelfde gevoel. Een doodlopende straat.
    Het bier was op. De gedachte aan het schoolfeest dreef weg. Bij het sonore gezoem van de vliegtuigmotoren dommelde hij in.
    … hij zweefde hand in hand met een engel, onder hen schoten zee en land voorbij, hij hield haar vast, of zij hem, een engel, een elfje, nee, een meisje dat hij kende, met een bloemetjesjurk en witte linten in het haar, Lily, samen zongen ze een liedje, zijn lage stem, haar hoge…‘Softly whispering I love you’…
    De stem van de piloot die meldde dat de landing was ingezet, wekte Roger uit zijn sluimering. ‘Softly whispering I love you’… Hij noteerde de woorden op een stuk papier. Verliefd op …Lily? Ze was pas zestien, maar was dat erg? Hij voelde dat zij sterker was dan de vrouwen van in de twintig met wie hij uitging. Zij trok zich niets aan van de mode, zij drong zich niet op, zij deed haar werk en vroeg niet om aandacht. Ze had iets, iets dat uit haar zelf kwam, dat van haar was, alleen van haar. Softly whispering I love you! De rest van de tekst liep vanzelf op het papier, en de melodie schreef hij er die avond thuis bij.
    Kort na zijn terugkeer uit Holland stond hij weer in de opnamestudio van Abbey Road. Op de werkvloer leek liefde voor Lily een onwezenlijke gedachte. Wat zouden zijn collega’s denken wanneer hij met een schoolmeisje kwam aanzetten? Dus verzweeg hij de bron van zijn nieuwe liedje.
    Vier versies van Softly whispering I love you hadden hij en producer/arrangeur George Martin die morgen gemaakt. Bij take drie en vier had George een koortje toegevoegd en die versie was hen allebei het best bevallen. In die uitvoering was het een geschikt nummer om over een paar maanden uit te brengen, in november, met het oog op de kerstverkoop. De musici en de achtergrondzangeressen werden bedankt. De geluidstechnicus borg de banden op en een administratief medewerker legde de gegevens van de sessie vast in het logboek van de studio. John Lennon liep de ruimte binnen, ongemerkt haast. De studio was zijn tweede huis geworden. Hij groette George en Roger.
   “Je bent vroeg,” reageerde George Martin. “Ik neem er eerst nog één met Roger in Burt’s Tavern. Tot zo!”
    De twee liepen het gebouw uit. Op de parkeerplaats voor de studio stond de in psychedelische kleuren gespoten Rolls-Royce van Lennon.
    In de pub was het rustig. Roger bedacht zich dat fans en toeristen gelukkig nog niet door hadden dat er geen grotere kans was om één van hun idolen van dichtbij te zien dan in Burt’s Tavern. Uit de keuken kwam Lily tevoorschijn. Ze droeg een zwarte hoed met brede randen, waar had ze die nou weer vandaan? “Hi dear,” begroette hij haar.
   “Hi Roger!”
   Ondanks de schaduw van de hoed zag hij haar ogen stralen. Het was goed haar weer te zien. Thuiskomst.
   George bewoog zijn hoofd van de een naar de ander. Alsof hij snel wilde onderzoeken: hebben die twee iets met elkaar?
   “Hi George!” Voor haar was de grote man achter de Beatles een gewone stamgast. Zij was met beroemdheden opgegroeid.



Dit is 75% van het verhaal. Wil je verder lezen? Bestel het hele verhaal hier. De kosten zijn 7.056 woorden x € 0,001 = € 7,06 plus btw 9% € 0,64 = € 7,70 betaalkosten € 0,30 = € 8,–

Je kunt ook een donatie overmaken aan de schrijver.

X