Welkom bij ons magazine

Het meisje en de orgelman

Ze heeft gistermiddag zelf haar pony geknipt. Het viel bijna in haar ogen. Het is nu wel wat te kort. Het maakt haar meisjesachtig. De volgende wasbeurt zal ze haar haar weer verven. Lekker zwart, zoals in haar vaderland. Ze trekt haar zwarte, dikke legging aan en verschillende shirts en truien. Daarover heen naar rode, geruite jas. Het is koud maar zonnig winterweer. Vandaag gaan ze naar de markt in Knotwoude. Nooit een goede oogst daar. Mensen zijn zuinig, lopen haar voorbij. Zeker met deze kou. Geen tijd om even stil te staan en te luisteren of een praatje te maken. Ze doet twee 20 cent-stukken in haar koperen bakje. Die rammelen het fijnste. De zon prikt in haar ogen, of is het de koude wind? Toch maar de zonnebril op doen. Ze houdt er niet zo van, mensen zien dan niet haar vragende donkere ogen. Dat scheelt al gauw aardig wat inkomsten.

Ze heeft haar sneakers aangedaan die ze voor een habbekrats op de markt heeft gekocht. Ze zitten lekker, ze houdt het er wel een dagje op vol. Ze begint trek te krijgen en loopt naar Cor die aan het wiel staat te draaien in een zo regelmatig mogelijk tempo. Plots stopt hij en diept hij uit zijn jaszak twee broodjes op: éen voor haar en één voor hemzelf. Ze hapt er gretig in. Weer een droog broodje zonder beleg. Ze eet het op met tegenzin. Was ze maar thuis, maar dan ook echt thuis. In haar geboortedorp, in de bergen. Alles is anders daar:  warmte, gezelligheid, vers gebakken koeken, fruit volop. Waarom moest ze zo nodig met Cor mee naar dat onbekende land? Dat rijke land, dat land van melk en honing? Ze rammelt driftig met haar bakje, maar ineens kan ze het ritme en de juiste maat niet meer vinden. Ze loopt abrupt naar de jonge vrouw met haar dochtertje. ‘Vind je het leuk om er wat geld in te doen?’. De jonge vrouw vindt ergens nog een paar losse munten in haar jaszak. Het kleine meisje stopt het in het bakje en glundert. De rammelaarster kan met moeite een glimlach op haar gezicht toveren. Alleen van kleine kinderen krijg je soms iets in Knotwoude, denkt ze somber. De volgende keer ga ik niet meer mee. Cor bekijkt het maar.

 

Dat was dertig jaar geleden wel anders. In een omgebouwde VW-bus reden ze het dorp in: een paar vrienden, een paar gitaren, een mondharmonica, wilde ongewassen haren, brede lach op de gezichten. ‘Peace man, peace’, hadden ze geroepen. ’s Avonds hadden ze gespeeld midden op het plein met de fontein. En zij had gedanst, gezongen, geflirt alsof het leven ervan af hing. Dat deed het ook, weet ze nu achteraf. Na een week trokken ze verder en Cor had gevraagd of ze mee wilde, naar het volgende dorp, de grote stad misschien. En ze was gegaan, haar moeder jammerend en haar vader vloekend en tierend achter zich latend. Ze ging met god, ‘Vaya con Dios’, met haar jonge god, Cor de veelbelovende muzikant. Muzikant was hij nog steeds, maar dan achter het orgel met zo nu en dan een schnabbel op een feestje met z’n oude vrienden. Het was sappelen, altijd. En ze had gebeden, veel gebeden tot Maria, en kaarsjes gebrand in de Nicolaaskerk aan het einde van de straat. Maria had kennelijk geen tijd voor haar, want haar wensen waren niet in vervulling gegaan. En zoveel was het toch niet? Een huisje, wat geld, een gezinnetje. Cor had genoeg aan zijn idealen, zijn oude idealen van een vrij en ruig leven, los van god, zonder gebod. Zijn haren was hij kwijt, maar zijn roeping niet. Ze wist het nog steeds niet: was hij een echte kunstenaar of gewoon een charlatan, een praatjesmaker. Vandaag had ze te weinig opgehaald om er wat van in haar eigen zak te stoppen. Dat zou teveel opvallen. Ze had het bijna bij elkaar nu, genoeg om een ticket te kopen. Terug, terug, van het land van melk en honing naar haar eigen verloren paradijs. Nou ja, ze moest niet overdrijven. In de auto op de terugweg uit Kampen zei Cor ineens: ‘Het is vandaag een bijzondere dag. Het is de geboortedag van mijn moeder, 5 februari 1935. Ach moedertje, moedertje’. Ze had hem nooit veel over zijn moeder horen vertellen. Terwijl hij herinneringen ophaalde over zijn jeugd, dwaalden haar gedachten naar haar eigen familie in het verre land. Hoe lang zou ze nog moeten sparen of eigenlijk ‘geld achter over drukken’ om voldoende te hebben voor de reis? Ze wist dat in de kluis in de kamer Cor een aardig bedragje had liggen. Maar hoe kwam ze daarbij? Wat was de cijfercode? Ze wist het niet.  Maar ineens krijgt ze een ingeving. ‘Wanneer is jouw moeder ook al weer geboren?’. ‘5 februari 1935’.

Die nacht sluipt ze stil uit bed naar de kamer. De kluis klikt discreet maar duidelijk na de cijfercode: 521935. Ze neemt het geld en verstopt het op haar geheime plaats. Ze heeft haar jonge god verraden en voelt zich vrij.

 

‘Herman, ritje Smalpoortsteeg 5 naar Schiphol, vertrekhal 2’.

‘Ach, lieve schat, ik ben altijd zo blij je stem te horen’.

‘Ja, ga nou maar, mevrouw zei haast te hebben. Fijne rit Jaap!’.

‘Dank je wel, schat’.

<p><br><br><br><br></p>

Verder lezen? Koop het hele verhaal hier. Kosten € 1,50 + btw € 0,14 + betaalkosten € 0,30 = € 1,94.

Of word abonnee.

Extra donatie aan de schrijver.

X