Welkom bij ons magazine

In je dromen

Het kloppen van mijn hart weerklonk in mijn oren. Hoe die nog bloed rondpompte was me een raadsel. Ik stelde me altijd voor dat hij zou stilvallen als we van elkaar gescheiden werden. Maar mijn hart klopte nog, net zo sterk als altijd. Enkel de pijn die zich met elke hartklopping door mijn aderen dwong onthulde dat er iets veranderd was.

‘Je had het beloofd,’ zei ik met gesmoorde stem, de scherpte van mijn pijn klonk erin door.

Simon glimlachte zacht naar me. Zijn bruine haar was warrig, zijn zwarte jack gescheurd en wonden staken scherp af tegen zijn bleke huid. Hij stond zo dicht bij me dat ik hem zou kunnen aanraken. Maar toen ik mijn hand naar hem uitstak voelde ik niets, zijn troostende warmte was verdwenen.

‘Je had het beloofd,’ herhaalde ik. Van kleins af aan waren we samen geweest. Altijd. Hij was de enige op wie ik kon bouwen. De enige die wist wat voor leven ik leidde. Wat ik elke dag moest doorstaan. 

‘Ik zal er altijd voor je zijn.’ Bij het horen van zijn bekende stem voelde het alsof mijn hart uit mijn borstkas gesneden werd. Ik voelde de tranen niet toen ze over mijn wangen stroomden. Leugenaar.

Mijn oogleden voelen zwaar en mijn wangen zijn vochtig als ik wakker word. Ik wil niet naar school. Het heeft geen zin. Er is geen reden waarom ik heen zou gaan. Met elke passerende dag dat ik zonder Simon leef, besef ik me dat meer. Waarom zou ik een opleiding volgen waarmee ik nooit iets ga doen? Waarom zou ik vrienden maken die me uiteindelijk toch verlaten?

Het is nu bijna twee maanden geleden dat ik hem verloor en een maand geleden dat ik over hem droomde, maar ik mis hem nog elke dag. Waarom was hij het en niet ik?

Als ik uit bed stap en in de spiegel kijk, staar ik naar de rood-blauwe huid onder mijn oog. Nog een reden om thuis te blijven vandaag. Maar thuis blijven is nog erger dan een nutteloze dag op school doorbrengen.

Alles is beter dan nog een dag in dit huis. De avonden zijn al erg genoeg.

Ik smeer een dikke laag foundation op mijn gezicht om de kneuzing te verbergen. Soms denk ik dat het beter is als anderen het wel zien, als ze ontdekken wat er achter de muren van dit huis gebeurt. Maar ik heb de verhalen gehoord over wat er gebeurt met kinderen als dat soort wreedheden ontdekt worden en ik hoef nog maar twee jaar vol te houden voor ik van ze af ben.

Nog twee jaar.

Twee jaar klinkt als een eeuwigheid.

Ik pak mijn mobiel en open het chatgesprek met Simon. Hou vol, zegt zijn laatste bericht. Ik kom je halen. Mijn vingers omklemmen het toestel strak voor ik het in mijn broekzak steek en de woonkamer in loop.

In de woonkamer ruikt het scherp naar alcohol, op de houten salontafel staan lege bierflesjes en een wijnglas. Ik trek mijn neus op en loop naar de hal waar ik mijn G-star parka aantrek, waarna ik met mijn schooltas naar buiten loop.

Bij de bushalte aangekomen sta ik een moment stil, en loop dan verder. Hoe zouden ze erachter moeten komen dat ik vandaag niet ga?

In het stadspark aangekomen, neem ik plaats op het bankje onder de kersenbloesem. Roze blaadjes bedekken het pad en dwarrelen langzaam naar beneden. Met gesloten ogen leun ik mijn hoofd achterover tegen de boomstam. Simons heldere stem weerklinkt in mijn hoofd: Wist je dat bloesems symbool staan voor vernieuwing en de snelheid van het leven, Hanna? Een kersenbloesem leeft erg kort, maar tot ze verwelkt is het de meest prachtige bloem.

‘Aan die uitspraak heb je altijd een hekel gehad.’

Ik open mijn ogen. Simon staat glimlachend voor me, zijn handen diep in de zakken van zijn gescheurde jeans gestoken. Heel even schiet er een vonkje vreugde door me heen, maar dan dooft het uit om een put van leegte achter te laten. ‘Ik heb er nu een nog grotere hekel aan.’

Simon komt naast me zitten. ‘Dat moet je niet toelaten. Bloesems zijn prachtig. Jij vond ze ook altijd mooi.’

Mijn ogen zijn gefocust op onze vingers, die maar een paar centimeter van elkaar verwijderd zijn. Dat ik hem niet kan aanraken is ondragelijk. Ik zeg: ‘Ze doen me aan jou denken. Daarom haat ik ze.’

‘Haat je mij?’ Simon kijkt me geschokt aan.

‘Je hebt me in de steek gelaten.’

‘Dat was niet mijn keuze.’

Dat weet ik, maar… ‘Je hebt me beloofd dat we altijd samen zouden zijn.’

‘Ik ben er nu toch?’

Ik bekijk Simon onderzoekend. ‘Dit is niet echt.’

Hij trekt een wenkbrauw op. ‘Niet?’ Dan legt hij zijn hand op de mijne. Er is geen warmte, maar ik voel de druk van zijn hand.

Met een schok vliegen mijn ogen open. Zwak zonlicht sijpelt door de bloesems boven me. Als ik naast me kijk, is Simon verdwenen en wanneer ik mijn hand op het hout leg, voelt dit koel aan.

Een passerende man met een aangelijnde jackrussel blijft staan. Zijn ogen glijden naar waar mijn hand op het bankje ligt, waarna hij afkeurend fronst en snel verder loopt.

Ik kijk hem na en laat dan mijn hoofd in mijn handen laat zakken. Mijn hart klopt snel terwijl ik telkens weer fluister: ‘Het was niet echt. Het was niet echt.’ Maar dat neemt niet weg dat het echt aanvoelde.

Zou ik hem nogmaals kunnen zien?

Het kan vast geen kwaad om het te proberen. Ik sta op, pak mijn schooltas en loop richting huis.

Wanneer ik mijn sleutel in de voordeur omdraai, merk ik dat die al van het slot is. Met een zachte klik opent de deur een stukje.

Shit!

Verstijft luister ik. Als ik na een paar seconden nog geen gestommel hoor, duw ik de deur verder open en stap de hal in.

Door het glas in de haldeur tuur ik de woonkamer in. Mam zit op de leren bank. De tv staat aan – de stem van de presentator van het programma stroomt de hal in. Voor haar staat een halflege wijnfles en in haar hand heeft ze een wijnglas, gevuld met de goudkleurige wijn waar ze langzaam van nipt. Hoe ze gaat reageren als ze me nu thuis ontdekt is geheel afhankelijk van hoeveel wijn ze al op heeft. Hoe dan ook heb ik geluk dat zij het is en niet pap. Aan haar kan ik ontsnappen.

Voorzichtig, om zo min mogelijk geluid te maken, duw ik de deur hendel omlaag en open de deur. Ik laat hem open staan terwijl ik op mijn tenen achter de bank langs sluip. Mam lijkt mijn aanwezigheid niet op te merken. Toch voelt mijn borst gespannen en vibreert mijn hart snel tegen mijn ribben.

Wanneer ik nog maar een paar passen van mijn slaapkamerdeur verwijderd ben, draait ze zich met een ruk om. Mijn hart slaat een slag over als ik de waas over haar ogen zie. Ze knijpt haar ogen tot spleetjes. ‘Waarom ben jij thuis?’ vraagt ze scherp.

Ik weersta de aandrang om het oogcontact te verbreken. ‘Ik voel me niet lekker en…’

Haar blik wordt duister. Zonder het wijnglas neer te zetten staat ze op. Ze draagt een half losgeknoopte, witte blouse en een strakke, zwarte kokerrok. Haar blonde haar hangt los langs haar gezicht. ‘Denk je dat je vader en ik daarvoor betalen? Voor jou om je ziek te melden van school?’

Ze loopt op me af. De gedachte schiet door mijn hoofd dat ik moet wegrennen, maar mijn lichaam is als verdoofd. Ik krimp in elkaar als ze me bij mijn bovenarm beetpakt. Zelfs door de stof van mijn parka heen voel ik haar vingers in mijn huid drukken.

De pijn maakt dat ik me weer kan bewegen. Ik probeer mezelf los te trekken, maar ze pakt me steviger beet. ‘U doet me pijn,’ piep ik.

‘Goed. Dat is hoe het voelt om voor iemand te zorgen die dat niet waardeert. Vóél maar eens hoe het is om volwassen te zijn.’ Ik slaak een kreet als ze me een harde zet geeft. Met een klap sla ik tegen de grond.

Over de vloer beweeg ik naar achteren, richting mijn kamer. ‘Simon zorgde altijd voor me. U hebt dat nooit gedaan. Doe niet alsof dat nu anders is!’

Mams blik wordt hard. Ik duw mezelf overeind en beuk mijn slaapkamerdeur open op het moment dat ze op me afbeent en schreeuwt: ‘Spreek die naam niet uit! Waag het niet over dat joch te praten!’

Snel duw ik de deur tussen ons dicht. Haar vuist ramt tegen het hout en de deurkruk gaat wild op en neer terwijl ze schreeuwt: ‘Ondankbaar kreng! Doe die deur open. Doe open, dan zal je merken hoe ik voor je zorg!’

Ik druk mijn handen tegen mijn oren in een poging haar geschreeuw buiten te sluiten, terwijl ik me met mijn rug schrap zet tegen de deur om die dicht te houden.

Mijn benen doen pijn van de constante spanning als ze het eindelijk opgeeft en ik haar hoor weglopen. Snel schuif ik mijn ladekast voor de deur, waarna ik me op mijn bed laat vallen en mijn handen tegen mijn ogen druk. Om nu in slaap te vallen lijkt onmogelijk, maar ik moet het proberen.

Ik probeer mijn hoofd leeg te maken, wat onmogelijk is. Dan probeer ik schaapjes te tellen. In gedachten hoor ik mezelf zeggen: slaap. Val in slaap. Val verdomme in slaap.

Ik blijf daar liggen totdat ik pap thuis hoor komen. Door de ruwe klank van zijn stem weet ik dat hij vandaag een slechte dag heeft. Ik hoor mam met hem praten en besluit het avondeten vandaag over te slaan. Ik wacht: Totdat het buiten donker wordt. Tot mijn wekkerradio twaalf uur toont. Tot ik mam en pap de trap op naar boven hoor lopen. Dan wacht ik nog een uur.

Om half twee besef ik dat ik niet in slaap ga vallen. Ik sluip mijn kamer uit en loop naar het einde van de keuken, waar ik voorzichtig de trap op loop, alle krakende traptreden ontwijkend. De slaapkamerdeur van mam en pap staat open. Kort gluur ik naar binnen. Gesnurk vult de modern ingerichte ruimte en ik adem opgelucht uit.

Ik sluip verder over de overloop, naar de badkamer. Uit het medicijnkastje pak ik het witte potje met slaappillen van mam. Twee schud ik in mijn hand, waarna ik het terugzet en naar beneden loop.

Terug in mijn slaapkamer neem ik de pillen droog in – met al het kokhalsen van dien – en ga liggen. Binnen een paar minuten voel ik hoe de kleverige draden van slaap zich om me heen wikkelen en me mee omlaag trekken.

Simon zit op de rand van mijn bed en kijkt me bezorgd aan. ‘Het heeft gewerkt,’ fluister ik en ga rechtop zitten.

‘Wat heb je gedaan. Hanna?’ zegt hij.

‘Ik wilde je zien.’ Mijn zicht is wat wazig en ik knipper met mijn ogen.

‘Ten koste van wat? Dit mag je niet doen.’

‘Het zijn maar een paar pillen.’ Ik leg mijn hand op de zijne. Opgelucht adem ik uit als ik de druk ervan voel. Zelfs al is er geen warmte, hem kunnen aanraken helpt. ‘Ik mis je.’

Simons uitdrukking verzacht. Hij legt zijn andere hand over de mijne. ‘Dat weet ik. Ik mis jou ook.’

‘Hoe kan het dat ik je kan spreken? Ben je niet…’

‘Jawel. Dat ben ik wel.’ Hij glimlacht bedroefd naar me. ‘Zei ik niet dat ik er altijd voor je ben?’

Ik klem mijn lippen op elkaar. ‘Waarom kun je niet bij me blijven?’

‘Omdat dat niet gezond voor je is. Je moet dit soort dingen niet doen, Hanna. Ga verder met je leven. Zorg dat je uit dat huis wegkomt en maak wat van je leven.’

‘Dat kan ik niet zonder jou.’

Simon knijpt in mijn hand. ‘Je moet.’

Smekend kijk ik hem aan. ‘Kan ik niet bij jou blijven?’

Zijn gezicht betrekt. ‘Dat wil ik niet.’

‘Maar ik wel!’ Ik werp mezelf naar voren, maar het is alsof ik tegen een onzichtbare muur duw. Meer dan zijn hand aanraken lukt blijkbaar niet. ‘Laat me bij jou blijven. Alsjeblieft.’

Pijn schiet over Simons gezicht. ‘Je hebt geen idee wat je vraagt.’ Hij staat op. ‘Ik zie nu dat dit fout was. Ik had je niet moeten opzoeken.’ Hij begint te vervagen.

‘Nee.’ Ik duw tegen de onzichtbare muur, maar hij vervaagt verder. ‘Nee!’

‘Ik hou van je, Hanna. Vaarwel.’ Dan is hij weg en blijf ik alleen in een lege droom achter.

[…]

Verder lezen? Koop het hele verhaal hier. Verder lezen? Koop het hele verhaal hier. Kosten: aantal woorden 3016 x € 0,001 = € 3,02 + btw € 0,27 + betaalkosten € 0,30 = € 2,59.

Extra donatie aan de schrijver.

X