Welkom bij ons magazine

Nachtbeeld

Naakt op een lubberende onderbroek na staat hij op de overloop, op een krukje om precies te zijn. Het is bijna twee uur, buiten is het stikdonker, zeker waar hij woont, binnen brandt nog één lamp, recht boven zijn hoofd, een peertje. Het bijbehorende lampenkapje heeft hij de laatste keer dat hij de gloeilamp verving uit zijn handen laten vallen en van de trap af laten stuiteren. De hal lag vol scherven.

Bijna tachtig is hij en dat is hem aan te zien. Zo onder dat peertje zijn alle groeven en rimpels, alle kloven en littekens goed waar te nemen. Zijn lijf draagt de jaarringen aan de buitenkant. Niet dat er iemand is om ze te tellen, hij is alleen en bezig naar bed te gaan. Zodra hij die stap zet in de richting van de nu nog duistere slaapkamer zal hij ook met een dronken gebaar zijn slip omlaag trekken en op de grond laten vallen, maar eerst drinkt hij zijn glas leeg, het nog half gevulde whiskyglas in zijn linkerhand, met een proostend gebaar naar het lampje opgeheven. Dat gebaar zou je kunnen opvatten als bedoeld voor degene die hij aan de lijn heeft, want met zijn andere hand klemt hij een mobiele telefoon tegen zijn oor waardoor hij verbonden is met zijn ex-vrouw. En dat hij op een krukje staat is een oude gewoonte: als hij belt begint hij na verloop van tijd te ijsberen en neemt daarbij dan het meubilair mee, van de grond op een stoel, van de stoel op het krukje, levensgevaarlijk allemaal, maar goed, er is geen mens om hem nog te waarschuwen, hou daar nou eens mee op, met dat idiote gedrag, je valt nog een keer. Zo, bijna naakt op een krukje, staat hij aandachtig te luisteren naar haar en zelfs heft hij daarbij soms een been om te zien of hij dat nog kan, bellen op één been.

Tachtig is zij, pas geworden, en ook bezig naar bed te gaan. Opnieuw naar bed te gaan om precies te zijn, want zij heeft al een uurtje gelegen. Maar het oude lijf heeft niet zo veel slaap meer nodig. Als ze na dat eerste uurtje, twee soms, weer wakker wordt, gaat ze vaak nog even naar beneden, een sigaretje, een beker warme melk. Zo ook nu, bij de kachel zit ze, die ze nog even wat omhoog gedraaid heeft, je hebt er geen idee van hoe snel het afkoelt in deze tijd van het jaar.

Toen de telefoon ging, wist zij wie het was. Hij belt elke nacht rond deze tijd en als hij niet belt, belt zij, al was het maar om zeker te weten dat hij nog niet dood is. Dat zegt ze dan ook plompverloren als hij aan de lijn komt, dus je bent nog niet dood, je belde maar niet, ik dacht, dan moet ik zelf maar bellen. En zo bellen zij elkaar elke nacht, nacht na nacht, al jaren inmiddels, hij haar of zij hem, wie er maar het eerste is, twee pezige lijven, schaars gekleed, want wat heeft een mens op deze leeftijd nog te verbergen, als er midden in de nacht iemand naar hen gluren wil, hij gaat zijn gang.

Zo zit zij daar naast de kachel in de leren stoel (nep-leer beter gezegd, en met brandgaatjes op verschillende plaatsen; hoe vaak is ze al niet uit een dommeltje wakker geschrokken van de doordringende stank van de schroeiende bekleding!), slechts gehuld in een oude nachtjapon, een doorzichtig geval, uit de tijd dat hij daar nog graag door heen probeerde te kijken om haar volle vormen te zien. Die volheid is er nog steeds maar de vormen zijn verdwenen. Als natte lappen hangen haar borsten neer onder het dunne weefsel van het kledingstuk en wie de tepels zien wil, moet laag kijken en goed zoeken. Maar ze zijn er nog en dat is ook wat, hoeveel vrouwen van haar leeftijd zijn alles kwijt en dat is ook niks, vindt zij.

Ze neemt een haal van haar Peter Stuyvesant en vraagt dan met haar doorrookte stem of hij gezopen heeft, waar of niet, zeg het maar eerlijk en ook dat hij daar eens mee moet stoppen, altijd zo te zuipen voordat hij haar belt. Ze zou wel eens willen dat hij haar nuchter belde, zegt ze, dan konden ze misschien nog eens een gesprek op niveau voeren. Nu is het percentage altijd rond de veertig procent, als hij begrijpt wat zij bedoelt. Dat hij waarschijnlijk op een krukje staat om het gespreksniveau te verhogen (dat grapje kent ze al heel lang!) doet daar niets aan af. Sowieso moet hij ook met die oubollige gewoonte eens stoppen, hij is geen zestig meer.

Driehonderd kilometer verderop, aan de andere kant van het land zo’n beetje, heeft hij nu met enige moeite de onderbroek van zich af laten glijden en toen die op zijn tenen landde deze weggetrapt, met een bijna frivool gebaar, als een ontkledingskunstenaar. Naar waarheid meldt hij dat hij niet meer op het krukje staat, gelijkvloers is hij nu, hoger hoeft het niveau niet te zijn voor een goed gesprek, zij zijn maar gewone mensen. Of ziet zij dat soms anders? Hij krabt zich lusteloos tussen zijn benen en luistert naar haar zachtmoedig gekijf. Dan vraagt hij, nog steeds krabbend, of zij wil weten wat hij nou wel eens zou willen voor gesprek, zij met haar gemopper altijd, en als ze zwijgt omdat ze dat niet weet of omdat ze begrepen heeft dat hij die vraag graag zelf wil beantwoorden, zegt hij eerst nog een keer nou, ja dat weet je niet hé. En dan gaat hij pas zeggen wat voor gesprek hij zou willen en wat volgens hem het niveau is van hun huidige conversatie, maar met een plotselinge snik valt hij zichzelf in de rede nog voor hij een woord heeft kunnen zeggen.

Dat hij niet moet huilen, zegt zij, en dat het bijna elke nacht zo gaat. Eerst drinken, dan nog meer drinken en dan opbellen en huilen, hij weet toch wel dat zij daar niet tegen kan, waarom doet hij dat nou verdomme? Zit zij daar midden in de nacht weer met haar huilende ex aan de lijn, is dat soms leuk, denkt hij soms dat zij daar op zit te wachten, midden in de nacht? Ze legt de peuk in de kristallen asbak zonder hem te doven en tikt meteen een volgende sigaret uit het pakje.

Hoe lang is het nou geleden, zegt ze, als haar hoofd omwolkt wordt door de rook, ook weer zo’n vraag waarop niemand antwoord hoeft te geven. Ze weten het allebei als ze even goed nadenken, ze hoeven het elkaar niet te vertellen. Dat ze die vraag toch uitspreekt, is alleen maar om wat beelden op te roepen, beelden van toen, en dat het destijds ook al zo ging, hij laveloos en onaanspreekbaar, zij met de zorgen om het huis, de kinderen, de huishoudportemonnee. Kom nou eindelijk naar bed en laat die fles daar in godsnaam staan. Bidden en smeken, eindeloos, en wie er kwam, hij niet. Lag zij daar koud in het bed, ongerust ook nog en hij maar beneden blijven, even koud waarschijnlijk maar ergens verwarmd door de drank, dat was dan misschien nog wat. Maar aan de tijd dat ze meedronk,  bewaart ze helemaal slechte herinneringen. Nee, één drinker in huis is wel genoeg en er moet ook altijd een nuchter blijven voor als er wat met de kinderen is, toch? Laten we wel zijn, dat was toen ook niks, of wel soms?

Hij veegt de tranen van zijn stoppelige wangen, (scheren blijft er steeds vaker bij), oprechte tranen, dat moeten mensen wel geloven, hij huilt echt niet zomaar, er is sprake van een wezenlijk verdriet, een onmiskenbaar waarachtig verdriet, waarvan menigeen de diepte niet peilen kan, een onpeilbaar verdriet dus ook, dat woord zocht hij inderdaad, onpeilbaar. Dat vertaalt zich onafwendbaar in tranen, daar kan hij niets aan doen, al jarenlang, een eindeloze stroom tranen zoals ook zijn verdriet eindeloos is. Daar heeft zij geen weet van. Om deze tijd als het overal donker is, niet alleen buiten, maar ook in hem, dan komen de gedachten die hij niet kan wegdrukken, gedachten aan hoe het was, gedachten aan hoe het had kunnen zijn, dat begrijpt zij toch ook wel, heeft zij dat dan niet, al die tevergeefsheid, al die nutteloze spijt, en, hij geeft het eerlijk toe, daar speelt de drank ook wel een rol in, die maakt die gedachten los, laat ze gaan, brengt ze in beweging. De drank knipt het lint door waarachter de meute gedachten en piekeraties staat te dringen, altijd en voortdurend, wachtend op de marathon van de nieuwe nacht. En als het lint valt, zet die meute zich monkelend in beweging, kleine pasjes eerst vanwege de drukte, elkaar verdringend om het eerst op tempo te kunnen komen, maar allengs sneller. Daar kan hij ook niks aan doen. En als dat eenmaal gebeurt, als de eerste kilometers in de duisternis er op zitten, helpt er geen lieve moedertje meer aan, dan belt hij haar maar. Luister nou hoe hij het zegt en kijk nou hoe hij hier staat, onder dat godvergeten peertje dat een hard schijnsel op zijn afgetobde lichaam werpt, door lange grijze haren overtogen op alle plaatsen waar zulke haren maar willen groeien, niet alleen op zijn hoofd en in zijn kruis, maar ook op zijn borst, in zijn oren, op zijn schouders zelfs. Hij krabt zich, hij krabt wat af als hij daar zo staat, het overtollig vel mag dan overtollig zijn, jeuken doet het nog steeds. En eerlijk is eerlijk, hij is onwillekeurig ook weer op het krukje gaan staan, midden op de overloop. Dat zit er nu eenmaal in bij hem.

[…]

Verder lezen? Koop het hele verhaal hier. Kosten 2831 woorden x € 0,001 = € 2,83 + btw € 0,25 + betaalkosten € 0,30 = € 3,38.

Of word abonnee.

Extra donatie aan de schrijver.

X