Beschrijving
Ze moest nu leren zichzelf te redden en van zichzelf te houden.
Beide had ze nog nooit gedaan.
Ze leefde en zweefde in het heelal van haar moeder. Een ingetogen en beschut heelal, dat wel. Maar het was een heelal, een alles.
Na de begrafenis zeiden de buren en de dorpsgenoten dat ze langs zouden komen en dat hun deur altijd voor haar open stond. Stemmen uit een andere wereld, een ver universum. Aardig bedoeld.
Toen ze drie-en-een-half was, had ze een manspersoon de voordeur met een harde knal achter zich horen dichttrekken. Ze had hem met een plunjezak langs de ramen van de huiskamer zien lopen.
Ze droomt er soms van: de vertrekkende man, die de ene keer als door een wonder Gods weer op de stoep staat, en een andere keer vanaf een schip in een zware storm voorgoed in de golven verdwijnt.
[…]
Extra donatie aan de schrijver.